Aan het woord; horstjan over Parijs-Roubaix

Soms ben je als oud-coureur wel eens jaloers op de vele faciliteiten waarover de renners tegenwoordig beschikken. Neem die prachtige touringcars van de ProTour-ploegen waarin zich alles bevindt waar een renner voor en na een koers behoefte aan heeft.

Wij moesten destijds ons heil zoeken in armoedige vlooienhotelletjes of gore opvanghuizen voor daklozen. Die mochten er dan een nacht niet in omdat de coureurs hun slaapplaatsen nodig hadden, dus voelde je je nog schuldig ook. Op het gebied van de communicatie was het eveneens zeer primitief en het kwam regelmatig voor dat een renner in triomf met de armen omhoog over de finish kwam, omdat het hem was ontgaan dat er mannen vooruit waren die nooit waren teruggehaald. Tegenwoordig is iedereen in het peloton voorzien van oortjes en ieder voorval in de koers wordt direct vanuit de ploegleidersauto doorgegeven. Die oortjes zijn ook regelmatig onderwerp van discussie omdat veel insiders onder aanvoering van Maarten Ducrot van mening zijn dat het renners tot onmondige pionnen maakt in een schaakspel dat door de ploegleiders wordt gespeeld. Daar zit wat in, maar als er ... ... in mijn tijd oortjes hadden bestaan dan was veel klein rennersleed voorkomen geworden.

Zo herinner ik me een uitgave van Parijs-Roubaix, waaraan we met de Caballero-ploeg deelnamen. Een van mijn ploegmaten was Dignus Kosten en al vroeg in de wedstrijd raakte hij bij een valpartij betrokken die hem verder fietsen onmogelijk maakte. Noodgedwongen stapte Dies, want Dignus was een veel te moeilijke naam, in de bezemwagen. Een lijdzame positie waarin je je al snel een loser voelt en je humeur er niet beter op wordt met al die andere losers om je heen. Bij de laatste ravitaillering zag hij de wagen van Gé Peters staan, onze ploegleider die net het zakje met proviand aan zijn laatste renner in koers had uitgedeeld. Dies maande de chauffeur van de bezemwagen tot stoppen, stapte uit en rende naar de Caballero-wagen om daarin de resterende afstand in prettiger gezelschap te kunnen vervolgen. Omdat zijn taak er bij de ravitaillering op zat en hij Dies niet zag komen, gaf Gé vol gas om zo snel mogelijk weer in de buurt bij zijn renners te komen. Nadat ook de bezemwagen was gepasseerd, zonder dat de ongelukkige Caballero-coureur werd opgemerkt, stierf het geluid van de karavaan weg en de arme Zeeuw bleef moederziel alleen achter in een troosteloos landschap dat zo terecht de Hel van het Noorden wordt genoemd.

De enige die nog langskwam was een motoragent die even een sanitaire stop had gemaakt. Die zag hem gelukkig wel staan en Dies legde in zijn beste Frans uit wat hem was overkomen. De agent kon er ook weinig aan doen, maar hij was wel bereid een door Dies snel volgekrabbeld briefje aan een Caballero-renner te geven dan wel aan Jo de Roo, een dorpsgenoot van Dies die ook in koers was. In de hoop dat dit voldoende zou zijn om door iemand te worden opgehaald nam Dies zonder geld op zak plaats in het cafeetje langs de route waar hij naar toe was gestrompeld, want op rennersschoentjes met plaatjes eronder kun je echt de vierdaagse niet lopen. Het briefje kwam bij Jo terecht, maar die had in het stadion van Roubaix na zon 260 verschrikkelijke kilometers echt geen trek meer om zijn vriend op te halen. De hele Caballero-ploeg was al vertrokken en Dies zat steeds moedelozer wordend in dat cafeetje.

Uit armoede heeft hij uiteindelijk maar een taxi laten komen om zich naar het stadion van Roubaix te laten brengen. Toen hij daar uren na afloop van de wedstrijd arriveerde was iedereen echter al vertrokken op de Italiaanse Salvarini-ploeg na. De sympathieke Felice Gimondi trok zich het lot van de arme Zeeuw aan. De taxi werd betaald en Dies kreeg enkele dagen onderdak bij de ploeg tot wij hem op weg naar een volgende koers weer oppikten en hij in het trainingspak van Salvarini bij ons in de auto kroop. Hij kon er toen al weer om lachen, maar wat zal hij kwaad zijn geweest. Het was een idioot voorval en als ik weer eens iemand over die oortjes hoor zeiken, dan moet ik altijd aan Dies denken. Hij is al jaren geleden overleden, maar voor mij is hij het postume argument vóór de oortjes.