F1: WK-spanning tot de laatste meter

Aankomend weekend zal in Abu Dhabi het wereldkampioenschap Formule 1 van 2010 worden beslist. Fernando Alonso, Mark Webber, Sebastian Vettel en Lewis Hamilton zullen gaan bepalen wie zich wereldkampioen mag gaan noemen. In het verleden is al 25 keer het WK in de slotrace beslist. FOK!sport heeft alle 25 voorgaande keren op een rijtje gezet.

1950
Het eerste Formule 1 seizoen eindigde direct spannend. Er maakten drie rijders kans op de titel. Juan Manuel Fangio had aan een tweede plaats genoeg om kampioen te worden. Het liep echter anders. De Argentijn viel liefst twee keer uit tijdens de wedstrijd en zag zijn directe concurrent Nino Farina de wereldtitel opeisen doordat hij de race wist te winnen. Luigi Fagioli, de derde kanshebber op de titel, had aan zijn derde plaats niet genoeg, mede omdat deze niet werden meegeteld. Destijds telden alleen de beste vier resultaten.

1951
Bij de tweede poging was het wel raak voor Fangio. Hij ging met twee punten voorsprong op Alberto Ascari de laatste race in en wist deze race overtuigend naar zijn hand te zetten. Ascari, vertrokken van poleposition, kende veel problemen met zijn banden en eindigde als vierde op twee ronden achterstand van de Argentijn.

1956
In 1956 pakte Fangio in de slotrace zijn vierde wereldtitel. Hij ging met acht punten voorsprong op Peter Collins de laatste race in. Fangio viel tijdens de race uit met een gebroken stuurarm en hij wilde de wagen van zijn teamgenoot Luigi Musso overnemen. Die weigerde, waarna Collins, ook een teamgenoot van de Argentijn, sportief genoeg was om zijn auto af te geven aan Fangio. Die eindigde als tweede en deelde daarmee de punten met Collins.


Oude beelden van de slotrace van 1956 op Monza

1958
Mike Hawthorn en Stirling Moss streden in 1958 in de laatste race om de wereldtitel. Moss kon alleen wereldkampioen worden als hij won, de snelste ronde reed en Hawthorn derde werd. Voor de eerste twee voorwaaden had Moss gezorgd, maar Hawthorn eindigde in Marokko als tweede en pakte zijn eerste en enige wereldtitel.

1959
In 1959 konden drie coureurs nog wereldkampioen worden. Weer had Moss een kans op de titel en hij werd dit keer door Jack Brabham en Tony Brooks belaagd. Alle drie de rijders hadden aan winst genoeg, al moest Brooks daarbij wel de snelste ronde rijden en moest Brabham derde eindigden of lager.

Moss had poleposition, maar viel in de vijfde ronde al uit door transmissieproblemen. Brabham was al snel tijdens de race verzekerd van de titel, maar ging als vorm van protest tegenover zijn teambaas vlak voor de streep stilstaan. Hij werd daardoor vierde, maar dat was genoeg voor de titel, aangezien Brooks niet won.

1962
Graham Hill en Jim Clark hadden beiden nog kans op de titel in de laatste race van 1962. Clark zijn kans was wel miniem, want hij had een overwinning en een uitvalbeurt van Hill nodig. Het omgekeerde gebeurde, waardoor Hill de wereldtitel op kon eisen.

1964
Hill en Clark streden ook in de laatste race van 1964 om de titel. Daarbij had ook John Surtees nog een goede kans op de titel. Het werd een spannende ontknoping. Clark moest winnen en daarbij moest Surtees derde of lager eindigen en Hill vierde of lager.

Dit was tot de laatste ronde het geval, toen Clark uitviel met een kapotte motor. Surtees was de lachende derde want Hill, die met de beste kansen de laatste race in ging, werd pas elfde in Mexico City waardoor Ferrari-rijder Surtees de titel kon pakken.

1967
In 1967 streden de teamgenoten Denny Hulme en Jack Brabham in de laatste race om de titel. Hulme had aan een vierde plaats genoeg voor de titel en dat behaalde hij ruimschoots met de derde plaats.

1968
Een jaar na zijn wereldtitel had Hulme weer kans op de titel. Hij had aan winst genoeg, maar dan moest Graham Hill vierde of lager eindigen. Hulme viel echter uit in de tiende ronde, waardoor alleen Hill en Jackie Stewart nog kans hadden op de titel. Hill, die als kampioenschapsleider de laatste race in ging, won de race en daarmee ook de titel.

1974
Ook in 1974 streden drie coureurs om de titel. De kleinste kans was voor Jody Scheckter, die met zeven punten achterstand op Clay Regazzoni en Emerson Fittipaldi de laatste race in ging. Regazzoni had in Amerika niet zijn beste weekend en eindigde op ruime afstand van de winnaar buiten de punten. Scheckter reed lang voor Fittipaldi, maar toen hij zijn benzinedruk verloor, wist Fittipaldi dat hij weer wereldkampioen was.

1976
Het mocht al een wonder genoemd worden dat Niki Lauda in de laatste race van 1976 nog om de titel kon strijden. Eerder dat jaar was hij zwaar verongelukt op de Nürnburgring en liet daarbij bijna het leven. Desondanks ging hij met een voorsprong op James Hunt de laatste race in.

De strijd om de titel was echter een anticlimax. Vanwege de barre omstandigheden trok Lauda zich na twee ronden racen terug en zag dat Hunt door zijn derde plaats de titel kon opeisen met één punt voorsprong op Lauda.


De beslissing van het seizoen 1976, een anticlimax in de regen

1981
Ook in 1981 konden nog drie coureurs wereldkampioen worden. Carlos Reutemann en Nelson Piquet hadden met respectievelijk 49 en 48 punten de beste papieren, terwijl Fransman Jacques Laffite alleen bij winst of een tweede plaats nog een minimale kans had.

Reutemann pakte de pole maar lag na één ronde al vijfde en zakte steeds verder weg. Ook Piquet kende door fysieke problemen geen goede race, maar wist alsnog op de vijfde plaats te eindigen, vlak voor Laffite, wat hem de wereldtitel opleverde.

1982
In 1982 hadden Keke Rosberg en John Watson nog kans op de mondiale titel. Rosberg had negen punten voorsprong en had daardoor aan zijn vijfde plaats meer dan voldoende voor zijn enige wereldtitel.