Flexwerkers en de coronacrisis

Monique Verlind (DJMO)

De coronacrisis betekende het eind van een lange periode van werkgelegenheidsgroei. De grootste klap viel in het tweede kwartaal van 2020. Daarna herstelde de werkgelegenheid zich sterk. In het eerste kwartaal van 2021 was de werkzame beroepsbevolking 0,4 procent kleiner dan een jaar eerder. De krimp zat voornamelijk bij werknemers met een flexibel arbeidscontract. Hiervan waren er in het eerste kwartaal 6,7 procent minder dan een jaar eerder. In het aantal flexibele werknemers zat al wel vanaf begin 2019 een dalende trend.

De stijging van het aantal werknemers met een vaste baan, die al een tijd lang aan de gang is, ging in 2020 en begin 2021 in een iets lager tempo door. Ook het aantal zelfstandigen steeg, net als in de jaren daarvoor. Zelfstandigen vormden in 2020 ruim 17 procent van de werkzame beroepsbevolking. Drie kwart daarvan zijn zzp’ers. In deze groep zit ook de groei. Het aantal zelfstandigen met personeel fluctueert wat, maar vertoont geen duidelijke trend. Er waren dan wel meer zelfstandigen in 2020, ze maakten echter minder uren. In december werkten ze per week 2,5 uur minder dan een jaar eerder. Ook de werknemers werkten minder, maar bij hen bleef de daling beperkt tot 1 uur.

Onder de ontwikkeling van het aantal flexwerkers gaat een grote dynamiek schuil. Er stromen zowel veel personen in als uit. Het aantal flexibele werknemers dat zonder werk kwam te zitten was vooral in het tweede en het vierde kwartaal van 2020 relatief hoog. In beide kwartalen lag het boven de 10 procent, terwijl het daar in 2019 en ook in het eerste en derde kwartaal van 2020 en in het eerste kwartaal van 2021 ruim onder bleef. De uitstroom uit een vast dienstverband en uit een betrekking als zelfstandige was veel lager, maar wel een fractie hoger dan in 2019.

Binnen de werknemers met een flexibele arbeidsrelatie vormen oproep- en invalkrachten met bijna 30 procent de grootste groep. Hiervan waren in het eerste kwartaal ruim 10 procent minder dan een jaar eerder. Van werknemers op tijdelijke contracten met uitzicht op vast, de één na grootste groep, waren er in het eerste kwartaal bijna 8 procent minder dan een jaar eerder. Het aantal uitzendkrachten liep terug met bijna 11 procent. De sterkste teruggang vond plaats onder de vaste werknemers zonder vaste uren. (Ook dit noemen we flexibele werknemers.) Hiervan waren er bijna 15 procent minder dan een jaar eerder.