Korpschef mag geen nadelige gevolgen verbinden aan weigering van medewerkers DNA af te staan

Monique Verlind (DJMO)

Twee politiemedewerkers mochten van de korpschef van de politie geen forensisch opsporingsonderzoek meer uitvoeren op bijzondere plaatsen delict omdat ze hadden geweigerd hun DNA af te staan voor de DNA-eliminatiedatabank. De korpschef verbond daarmee nadelige rechtspositionele gevolgen aan die weigeringen en dat mag niet. Het afstaan van DNA is dan niet meer vrijwillig en een inbreuk op het grondrecht van lichamelijke onaantastbaarheid. Zo’n inbreuk mag alleen als er een wettelijke grondslag is en die is er niet. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld in zijn uitspraak van 30 januari 2020.

Het geschil

Twee medewerkers van de politie mochten sinds 2018 niet langer forensisch opsporingsonderzoek uitvoeren op bijzondere plaatsen delict, omdat zij weigerden vrijwillig hun DNA af te staan voor de DNA-eliminatiedatabank. Deze databank is bedoeld om DNA-sporen die gevonden worden op een plaats delict te vergelijken met het DNA van politiemedewerkers die mogelijk sporen hebben achter gelaten bij hun werkzaamheden. Daarmee kunnen DNA-profielen worden uitgesloten van het opsporingsonderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA op vrijwillige basis geschiedt en dat daarom geen strijd is met het grondrecht op onaantastbaarheid van het lichaam. Dat deze politiemedewerkers niet meer op alle plaatsen mochten werken, is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van de vrijwillige keuze om geen DNA-materiaal af te staan. De rechtbank gaf de korpschef dan ook gelijk. De betrokken politiemedewerkers zijn tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij de CRvB. Ze zijn van mening dat sprake is van een inbreuk op het grondrecht op onaantastbaarheid van het lichaam.

Wettelijke grondslag ontbreekt

Anders dan de rechtbank heeft de CRvB geoordeeld dat er voor de politiemedewerkers geen daadwerkelijke vrije keuze bestond voor het afstaan van hun DNA. Zij konden immers niet weigeren zonder aanzienlijke nadelige gevolgen. Er is daarom ongeoorloofd inbreuk gemaakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam. Op dat grondrecht mag alleen inbreuk worden gemaakt als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en die is er niet. Ook de grote mate van vrijheid van de korpschef om zijn organisatie in te richten, geeft geen bevoegdheid om hier een inbreuk te maken op een grondrecht. De korpschef mocht daarom niet besluiten om de medewerkers, vanwege hun weigering DNA af te staan, geen werkzaamheden meer te laten verrichten op bijzondere plaatsen delict.

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaken een eindoordeel.