Cubanen schrikken van autoprijzen

MarcusViridis

Raùl Castro, de broer van, heeft op Cuba een aardige hervorming er doorheen gedrukt: voortaan is het iedere Cubaan toegestaan een gloednieuwe auto van een staatsbedrijf te kopen. Een klein minpuntje is echter dat er bijna geen Cubaan te vinden is die ook daadwerkelijk in staat is zo’n buitenlands vehikel aan te schaffen.

Een gemiddeld staatsloontje komt namelijk neer op ongeveer 15 euro. Op het eiland tel je voor een Kia Rio Hatchback al snel zo’n 30.000 euro neer, een luxe uitvoering van een Peugeotje 508 moet al snel zo’n 192.000 euro gaan kosten. Prijzen die zeer ver boven andere markten uitstijgen. Tot 2011 kon men alleen een nieuwe auto kopen met een speciale vergunning,. Slechts motorvoertuigen die voor de revolutie al op het eiland waren (1959) konden vrijelijk gekocht en verkocht worden.

Het sigaarrokende volk snapt niet goed wat de bedoeling van de regering is met zulke prijzen. Slechts hoge uitzonderingen hebben de mogelijkheid om zo’n enorm dure heilige koe te kopen. Veel Cubanen hadden liever gezien dat Raùl meer centen had besteed om het openbaar vervoer van het land te verbeteren. Nu wil de regering juist via winst van de verkoop van deze ietwat prijzige auto’s het OV een boost geven. Dat lijkt wat kansloos.

Een van die gelukkigen die om een of andere reden wel het geld bij elkaar heeft weten te sprokkelen, kocht maar meteen zes auto’s bij een staatsdealer. Voor de duurste auto telde hij 37.000 euro neer.