FOK!toen: Zwarte Donderdag

dekatophetspek

Voor de FOK!toen van vandaag gaan we terug naar donderdag 24 oktober 1929. Het was namelijk op die dat de allereerste beurscrash plaatsvond. De Wall Street Crash van 1929 zou wereldwijd catastrofale gevolgen hebben en werd gevolgd door de Grote Depressie van de jaren dertig.

Zwarte Donderdag

De voorgeschiedenis
Aan het begin van de 20er jaren van de 20e eeuw kende de Verenigde Staten een ongekende bloeiperiode. President Calvin Coolidge voerde een liberaal beleid en het land kende een enorme economische groei. Onder Coolidge zouden niet alleen de belastingen worden verlaagd, ook werd er maar liefst 1 miljard dollar aan staatsschuld afgelost. Dat de economie in de Verenigde Staten zo in de lift zat kwam mede door hun succesvolle afronding van de Eerste Wereldoorlog. De Verenigde Staten van Amerika waren een wereldmacht geworden die serieus genomen moest worden, al was het maar omdat de meeste Europese mogendheden diep bij het land in de schuld stonden.

Begin 1929 was het Young-Dawespact afgesloten tussen Duitsland en de Verenigde Staten. Duitsland kreeg een lening waarmee ze hun herstelbetalingen aan Engeland en Frankrijk konden voldoen. Deze landen betaalden op hun beurt met datzelfde geld hun oorlogsschuld weer af bij de Verenigde Staten. Frankrijk verliet het Ruhrgebied en Duitsland kon haar schulden afbetalen uit inkomsten uit de Duitse spoorwegen en andere industrieën. Halverwege 1929 begonnen bedrijven te merken dat de markt verzadigd was. Er kwamen meer werklozen en mensen dachten een keer extra na voordat ze bestedingen gingen doen. Hierdoor kwamen nog meer (kleinere) bedrijven in problemen of gingen zelfs failliet.

Uit De Volkstem van 1 november 1929
Uit De Volkstem van 1 november 1929

De crash van Wall Street
Op donderdag 24 oktober 1929 begonnen de koersen van de aandelen plotseling enorm te dalen. Hierdoor ontstond weer paniek en beleggers probeerden snel van hun aandelen af te komen, met als resultaat dat de aandelenkoersen volledig inzakten. Aan het einde van de dag, die de geschiedenisboeken in zou gaan als Zwarte Donderdag, waren bijna alle aandelen naar een dieptepunt gezonken. Na een kleine opleving zouden de koersen nog verder dalen en het zou tot 1954 duren voordat de koersen weer op het niveau waren van de hoogtijdagen van 1929.

Uit De Leeuwarder Courant van 8 november 1929
Uit De Leeuwarder Courant van 8 november 1929

Door de crash van Wall Street zouden ook veel banken failliet gaan. Nadat de aandelenkoers ingestort was, kwam er een run op de spaartegoeden en gingen er al de nodige banken over de kop. Veel mensen verloren hierdoor in één klap al hun spaargeld. Vooral kleinere bedrijven waren hier de dupe van. Ze konden nergens geld meer lenen en als ze schulden hadden gemaakt bij een failliete bank werden die zonder coulance ingevorderd.

Uit De Volkstem van 20 december 1929
Uit De Volkstem van 20 december 1929

Ook buiten Amerika waren de gevolgen van de beurscrash te merken. Zo besloot Amerika om geen geld meer aan Europa uit te lenen, zodat ze zelf weer een nieuwe economie konden ontwikkelen. Zo werd ook het toenmalige Duitsland in de recessie meegezogen. Werkloosheid nam enorm toe, bestedingen en investeringen namen af. Deze situatie leverde een groei van links- en rechts-extremistische bewegingen en leverde zo een prima voedingsbodem voor de NSDAP. Toen Hitler begin 1933 tot Rijkskanselier benoemd werd erfde hij een land met een zwakke economie die kampte met een chronisch deviezentekort en die absoluut niet in staat was om zichzelf te voorzien. Indirect had de beurskrach van 1929 het dus mogelijk gemaakt dat Hitler in Duitsland aan de macht kon komen.

Uit De Telegraaf van 30 oktober 1929
Uit De Telegraaf van 30 oktober 1929

De oorzaak van de crash
Voor de totstandkoming van de beurscrash waren een aantal oorzaken aan te wijzen:

Teveel vertrouwen in een zwakke economie
Men keek met veel vertrouwen naar de toekomst, waardoor veel dingen overgewaardeerd werden. Daarnaast namen Europese landen binnen de Volkenbond, allerlei tegenovergestelde beslissingen.

Een slechte inkomensverdeling
Amerika kende in die tijd een enorm uiteenlopende inkomensverdeling. 5% van de mensen met de hoogste inkomens verwierven ongeveer een derde deel van het totale persoonlijke inkomen. Hierdoor was de economie sterk afhankelijk van de bestedingen van deze welgestelden.

Overproductie in de landbouw
Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaven Amerikaanse boeren voedselhulp aan Europa. Voor deze voedselhulp deden boeren leningen bij banken. In de jaren twintig viel deze afzetmarkt weg, waardoor er minder inkomsten kwamen en er schulden ontstonden. Dit kwam doordat Europa na de oorlog weer op eigen benen kon staan en zelf de mogelijkheid had om te kunnen produceren. Boeren konden door de stopzetting van de export van hun producten niet langer hun schulden afbetalen bij de banken en raakten failliet.

Overproductie in de industrie
De industriële productie steeg enorm door de mechanisering. De lonen stegen echter niet mee en zo kwam het dat mensen te lage lonen hadden om producten van de fabriek te kopen. Met het weinige geld dat de mensen hadden, wilden ze zo zuinig mogelijk omgaan. Dit leidde ertoe dat de vraag achter bleef bij het aanbod. Vooral fabrieken die luxe goederen produceerden bleven met producten zitten. Hierdoor kregen fabrieken te kampen met overproductie, moesten personeel ontslaan of gingen zelf failliet. Ook zagen veel bedrijven hun winsten drastisch dalen.

Onvoldoende controle op banken
Bankiers hadden teveel vertrouwen in de economie. Hierdoor leenden zij veel geld uit aan klanten en speculeerden zelf ook met veel geld in aandelen. Het dekkingspercentage van de banken was veel te laag. Door de crash van Wall Street waren deze aandelen niets meer waard en stortte de hele financiële sector in elkaar.

De Eerste Wereldoorlog
Door de Eerste Wereldoorlog hadden een aantal Europese landen hoge schulden gekregen. Er ontstond een gevaarlijke economische constructie en Europese landen kregen een enorme verwevenheid. Ze werden allemaal afhankelijk van export, import en leningen.


De gevolgen van de crash voor Nederland
De periode tussen 1929 en 1940 wordt vaak aangeduid als 'de crisisjaren'. Het was een lange periode van krimp in de economie en grote werkloosheid. Rond 1930 kende Nederland zo'n 100.000 werklozen, zes jaar later zouden dat er al 630.000 zijn, bijna een kwart van de volledige beroepsbevolking. Daarna nam dat getal wel weer af, maar tot in de Tweede Wereldoorlog bleven honderdduizenden mensen zonder werk. Het was voor het eerst dat er zoveel werkloosheid in Nederland was en dat het zo lang aanhield. Op elke vier Nederlandse arbeiders was er één langer dan een jaar werkloos.

De 5 kabinetten die tussen 1933 en 1939 regeerden onder leiding van Hendrikus Colijn vonden geen oplossing voor de bestrijding van de crisis. Wel vond Colijn dat werklozen een steunbedrag verdienden waarmee ze hun huur en een sobere maaltijd konden veroorloven. Het moest echter niet teveel geld zijn want dan werd de werkloze, naar Colijns mening, alleen maar lui van. Om te voorkomen dat de arbeider stiekem een baantje zou aannemen naast zijn steunuitkering moest hij zich elke dag bij een stempellokaal melden om daar een stempel op te halen. Dit werd als erg vernederend ervaren.

Uit de Tribune van 18 juli 1936
Uit de Tribune van 18 juli 1936

Ook moesten mensen die geen baan hadden beschikbaar zijn voor de zogenaamde werkverschaffing. In de werkverschaffing kreeg je geen echte baan aangeboden maar werd de werkloze door de overheid verplicht om met werkploegen ongeschoold werk uit te voeren zoals het ontginnen van een hoogveengebied of het graven van kanalen. Zo kon het gebeuren dat je als werkloze leraar met de schop en kruiwagen aan het werk moest om sloten te graven of dijken aan te leggen. Door de werkverschaffingsprojecten ontstonden onder meer de afsluitdijk, de inpoldering van de voormalige Zuiderzee, de aanleg van het Amsterdamse Bos in Amsterdam, het Kralingse Bos in Rotterdam, Stadspark Leidse Hout in Leiden, het Goffertpark in Nijmegen, het Julianapark in Utrecht en zelfs het beruchte Vluchtelingenkamp in Westerbork.

Het waren zware tijden. Iemand in de werkverschaffing was gemiddeld 50 uur per week aan de arbeid, voor een weekloon van zo'n 14 tot 17,50 gulden (omgerekend naar 2013 tussen de €120,00 en €150,00). In de nabijheid van werkverschaffingsprojecten werden vaak werkkampen gebouwd waar de tewerkgestelden woonden. Alleen op zaterdagavond en zondag konden ze dan even naar huis terug. Werklozen die weigerden en degenen die het zware werk niet aankonden, hadden geen recht op steun en waren aangewezen op de armenzorg.

Bij de crisisverschijnselen behoorde ook in Nederland de opkomst van extremistische politieke groeperingen. De door het Duitse nationaalsocialisme geïnspireerde N.S.B. trok de meest uiteenlopende mensen aan; boeren, middenstanders, zelfs links georiënteerde mensen zagen wel wat in de partij van Anton Mussert. Het waren stuk voor stuk mensen die zeer ontevreden waren met de situatie in die tijd. Bij de verkiezingen van 1935 bereikte de partij 8% van alle stemmen. Toch zou de Nationaal Socialistische Beweging een kleine rechtse partij blijven met een beperkte aanhang. Het zou tot na de Tweede Wereldoorlog duren voordat het vertrouwen in het financiële systeem en banken weer toe zou gaan nemen.