'Meer armoede in afgelegen dorpen'

Redactie

De ongelijkheid tussen dorpen neem toe. Afgelegen dorpen doen het op verschillende fronten slechter dan dorpen in de buurt van de stad. Zo zijn inwoners lager opgeleid, hebben een lager inkomen en zijn vaker werkloos. Ook hebben ze vaker te maken met armoede en sociale uitsluiting. Dat blijkt uit De Dorpenmonitor die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) donderdag publiceert.

Het bureau vervaardigde de monitor in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. Het rapport schetst een beeld van de ruim 5,3 miljoen Nederlanders die op het platteland wonen en van de veranderingen zij het afgelopen decennium hebben meegemaakt. Het platteland omvat twee derde van het Nederlandse grondgebied en huisvest ruim een derde (32 procent) van de Nederlandse bevolking.

Inwoners van afgelegen dorpen zijn lager opgeleid (19 procent) ten opzichte van mensen uit de stad (32 procent). Dat komt, omdat kansrijke jongeren hun woonplaats verlaten. Ook worden de capaciteiten van scholieren minder goed benut dan die van scholieren elders.

In kleine, afgelegen dorpen zijn steeds minder voorzieningen. Voor twee procent van de bewoners verdween de afgelopen jaren in een straal van een kilometer de laatste bakker, slager of groentewinkel en het café. Hoewel dorpsbewoners per dag drie tot vijf kilometer meer afleggen dan stedelingen, zijn ze dankzij de auto niet langer onderweg. In kleine dorpen heeft overigens nog altijd rond de zeven procent van de inwoners geen beschikking over een auto. Dat zijn vooral oudere vrouwen.

De krimp van de bevolking doet zich vooral voor op het platteland, en met name in Noord-Nederland. Vooral kleine, afgelegen dorpen worden hierdoor meer geraakt: zij kampen met een lage sociale status, hoge werkloosheid en minder goed onderhouden woningen. Tegelijk wordt in deze 'krimpdorpen' meer dialect gesproken dan in andere dorpen, wat volgens de onderzoekers wijst op lokale binding. Ook is het beroepsniveau in deze dorpen gestegen.

De lokale samenhang tussen buren is vooral sterk in kleine dorpen. Daarbij maakt het niet uit of sprake is van relatief traditionele dorpen of meer moderne gemeenschappen. De sociale gemeenschap in kleine dorpen in de buurt van de stad is wel 'exclusiever'. Nieuwkomers integreren er even snel als in afgelegen dorpen, maar migranten en bewoners met een lichamelijke beperking hebben relatief weinig contact met de buren.

Op cultureel vlak nemen de verschillen ook toe. Dorpen rond de stad zijn grotendeels 'mentaal verstedelijkt' terwijl bewoners van afgelegen dorpen nog relatief traditioneel zijn. Zo bleef het aantal mensen dat naar de kerk gaat op peil, terwijl in de stad het kerkbezoek aanzienlijk daalde. Ook wordt in deze afgelegen dorpen vaker een dialect gesproken en doen opvallend veel bewoners vrijwilligerswerk.

Verschillen zijn er ook tussen dorpen met een bijzonder mooie ligging. Dat vertaalt zich in hoge huizenprijzen en een aantrekkingskracht op hoog opgeleide inwoners die afkomen op 'Hollands welvaren in het groen'. Ook floreert er de dorpsgemeenschap, met veel vrijwilligers en actieve bewoners. Tegelijkertijd leven in deze dorpen meer bewoners in armoede dan in minder mooie dorpen.

De onderzoekers concluderen dat de overheid rekening moet houden met regionale verschillen. Het plattelandsbeleid heeft minder aandacht en op veel beleidsterreinen heeft decentralisatie plaatsgevonden. "Toch is het onmiskenbaar dat maatschappelijke ontwikkelingen zich anders voordoen op (delen van) het platteland dan in meer stedelijke gebieden." Daarom blijft er aandacht nodig voor sociale achterstanden in bepaalde dorpen en regio's die met het huidige beleid niet worden opgelost of zelfs groeien, aldus het SCP.