Februaristaking: 70 jaar geleden

Het is vandaag zeventig jaar geleden dat tienduizenden Amsterdammers het werk neerlegden en de straat op gingen om te demonstreren tegen de Duitse bezetter.

Enkele dagen tevoren waren 427 jonge Joodse mannen bij razzia’s opgepakt en naar een concentratiekamp afgevoerd. De staking sloeg over naar andere plaatsen in Nederland en staat tegenwoordig bekend als de Februaristaking. Het is een unieke gebeurtenis in de geschiedenis van de bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hieronder volgt een samenvatting, samengesteld door het team van www.go2war2.nl, een Nederlandstalige website over de Tweede Wereldoorlog.

De Februaristaking vond plaats op 25 en 26 februari 1941. Hieraan voorafgaand was het vooral in de grote steden sinds eind 1940 meermaals tot vechtpartijen gekomen tussen Nederlanders en leden van zowel de Weerafdeling (WA), de paramilitaire organisatie van de NSB, als de Nationale Jeugdstorm, een Nederlandse jeugdorganisatie naar het voorbeeld van de Duitse Hitlerjugend. Deze met de Duitsers sympathiserende bewegingen provoceerden andere Nederlanders door massaal de straat op te gaan om hun macht en massaliteit te tonen, net zoals de bruinhemden van de Sturmabteilung (SA) hadden gedaan in Duitsland na de machtsovername van de nazi’s in 1933. Hun provocatie was in Amsterdam hoofdzakelijk gericht op de omvangrijke Joodse bevolking van de hoofdstad. Vooral in de omgeving van het Waterlooplein drongen ze huizen en cafés van Joden binnen en vernielden ze de inventaris.


Foto door: Stichting Februaristaking

Begin 1941 nam de straatterreur in hevigheid toe, waartegen de Joden, gesteund door niet-Joodse Amsterdammers, zich fel verdedigden. Op 11 februari raakte de Amsterdamse NSB’er Hendrik Koot bij gevechten zodanig gewond dat hij enkele dagen later overleed en op 19 februari liep een patrouille van de Ordnungspolizei in een hinderlaag in IJssalon Koco die eigenlijk bedoeld was voor NSB’ers. Een agent had ammoniakgas in zijn gezicht gespoten gekregen uit een fles die één van de eigenaars van de ijssalon had opengezet voordat hij het pand verlaten had. Hanns Rauter, de Duitse chef van de SS en politie in Nederland, rapporteerde beide voorvallen bij SS-leider Heinrich Himmler en dikte de feiten behoorlijk aan. “Toen de beambten de ruimte binnentraden, werd hen meteen ammoniak in het gezicht gegooid en werden ze beschoten”, zo verklaarde hij over het incident in IJssalon Koco. Over de dood van Koot beweerde hij het volgende: “Een Jood was van achteren op hem gesprongen, had hem de slagader doorgebeten en zijn bloed uitgezogen.”

Als gevolg van deze en andere incidenten besloten Himmler, Rauter en rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart tot een keiharde aanpak; de eerste razzia werd op 22 en 23 februari een feit. Om een voorbeeld te stellen werden in totaal 427 Joodse mannen van tussen de twintig en vijfendertig afgevoerd naar kamp Schoorl. Uit woede hierover, maar zonder meer ook vanwege de al lang aanwezige onvrede binnen de arbeidersgemeenschap, riep de illegale Communistische Partij Nederland (CPN) op tot een grootscheepse staking op 25 en 26 februari waaraan massaal gehoor werd gegeven, zowel in Amsterdam als in andere Nederlandse steden. Nog niet eerder was het tot een dergelijk massaal protest tegen de Duitse bezetter gekomen. Die greep dan ook hard in; veel stakers werden gearresteerd en er werd zelfs op hen geschoten waardoor er doden vielen. Op de tweede stakingsdag werd de orde hersteld. De impact van de gebeurtenis was groot, want nu de bezettingsmacht met een dergelijke weerstand was geconfronteerd werd hun beleid harder in vergelijking met de eerste maanden van de bezetting die betrekkelijk rustig waren verlopen. Toen Rauter op 6 maart een nieuwe staking verwachtte, deed hij een oproep aan de Amsterdamse bevolking waarin hij onder meer het volgende verklaarde: “Zij, die in woord of geschrift tot ongeregeldheden of staking opruien, […] worden voor den Krijgsraad […] gebracht; zij spelen met hun leven.” Rauter hield die dag SS-troepen achter de hand om in te kunnen grijpen, maar het bleef overal rustig.

Twee weken na de staking verklaarde Seyss-Inquart openlijk dat er met de Joden in Nederland afgerekend zou worden. “Wij zullen de Joden slaan waar wij ze raken kunnen en wie met hen meegaat, heeft de gevolgen te dragen”, zo verzekerde hij. In zijn boek “Vier Jahre in den Niederlanden” schreef Seyss-Inquart: “De Joden zijn voor ons geen Nederlanders. Zij zijn vijanden – vijanden met wie wij noch tot een wapenstilstand, noch tot een vrede kunnen komen. […] De Führer heeft verklaard dat de Joden in Europa hun rol hebben uitgespeeld – en dus hébben ze hun rol uitgespeeld.” Vanaf juli 1942 werden de Joden, veelal via kamp Westerbork in Drenthe, afgevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland en Polen, waar de meesten van hen vermoord zouden worden. Uiteindelijk werden vanuit Nederland circa 107.000 Joden gedeporteerd, waarvan er slechts 5.450 de oorlog overleefden.


Foto door: Oorlogsmusea.nl

De Februaristaking is een unieke gebeurtenis in de bezettingsgeschiedenis; het is het enige moment waarop de Nederlanders zo massaal in verweer kwamen tegen de anti-Joodse maatregelen van de bezetter. In geen ander land heeft een dergelijk publiek protest tegen de Jodenvervolging plaatsgevonden. Het was meteen ook de laatste openbare uiting van onvrede over het lot van de Joden; de bezetter had de staking zo hard de kop in gedrukt, dat de meeste Nederlanders daarna kozen voor passiviteit, terwijl een kleinere groep ondergronds probeerde hun Joodse medemens te beschermen tegen het vervolgingsbeleid van de bezetter. Jaarlijks wordt de Februaristaking herdacht bij het beeld “De Dokwerker” op het Amsterdamse Jonas Meijerplein. Het in 1952 door beeldhouwer Mari Andriessen gemaakte bronzen beeld van een stakende havenarbeider symboliseert het verzet van de gewone man tegen de bezetter. Op Go2War2.nl lees je meer over de Februaristaking in het volgende artikel.