Die K-Wunderen aus der Schweiz: Kübler en Koblet

Bram (Chiel-Montagne)
Vroeger was alles beter. Een cliché dat geldt voor de huidige toestand van het Zwitserse wielrennen. Tijdens deze editie van de Tour de Suisse zal namelijk opnieuw schrijnend duidelijk worden dat het Alpenland met het afzwaaien van Alex Zülle afscheid heeft genomen van de laatste pure klassementsrijder. Hoe anders was dat in de fifties. Toen beschikte het kikkerlandje namelijk over de ‘K-wonderen’.

Deel 1: Ferdi Kübler

Was Dolle Ferdi het prototype van de noeste arbeider, Koblet was juist zijn tegenpool. Het tweede K-wonder stond namelijk voor schoonheid en charme, zowel op als naast de fiets. De coureur was niet alleen een mooie verschijning - en dat wist hij, want hij had altijd een zakkammetje bij zich om zich snel toilet te maken, maar was ook gezegend met een fijne stijl van trappen; pedaleur de charme. Tour-directeur Jacques Goddet stak zijn bewondering voor de Zwitser destijds ook niet onder stoelen of banken: "Men vindt bij Koblet alles wat uitdrukking geeft aan de uiterste wil tot macht bij de renner. Nietzsche heeft gelijk gekregen bij Hugo Koblet. Bij Hugo is geen sprake van tragische heroïek. Zijn inspanningen gaan nooit gepaard met smart en pijn. Terwijl het zweet van zijn gezicht stroomt, blijft hij volmaakt ontspannen. Zijn bewegingen, zijn stijl, het samenspel van armen en benen zo soepel dat het lijkt alsof er helemaal geen inspanning bestaat. Hij lijkt met zijn kokette stofbril (die hij vaak onder zijn gebruinde onderarm had bevestigd, red.) eerder op een skiër dan op een wielrenner." Koblet was van dezelfde klasse als Coppi. Beiden kwamen helaas te vroeg aan hun einde; Fausto stierf op veertigjarige leeftijd aan een geheimzinnige ziekte, terwijl Koblet zich op zijn negenendertigste met zijn Alfa Romeo cabriolet te pletter reed.



Koblet kwam op 21 maart 1925 in Zürich ter wereld. Zijn vader, een banketbakker, stierf toen hij negen was. De zaak bleef echter open en Hugo moest als snel mee de kost verdienen. Dat deed hij door in de heuvelachtige stad op een bakkersfiets bestellingen rond te brengen. Waarschijnlijk heeft hij daar dan ook de macht in zijn aanvankelijke dunne beentjes ontwikkeld. Mooie Hugo begon zijn profbestaan in 1946 als pistard. Koblet behoorde al snel tot de absolute wereldtop, maar hij smachte - geïnspireerd door Küblers successen - naar grote roem op de weg. De eerste jaren brachten nog geen grote successen, maar die zouden niet lang op zich laten wachten. De doorbraak volgde in 1950 met winst in de Giro (als debutant en eerste buitenlander) en de Ronde van Zwitserland.

In de Giro van 1950 stond er werkelijk geen maat op de Alpenbewoner. "Ik heb Koblet ongelofelijke dingen zien doen. ’s Morgens zei hij: daar en daar ga ik demarreren, en dat deed hij dan ook. En niemand kon hem tegenhouden. Dat was dan in de vlakke ritten. We dachten allemaal dat hij met zijn speciale baanzit op de cols zichzelf zou tegenkomen. Maar klimmen, dat deed hij nog sneller. Als we hem met een been aan zijn frame hadden vastgebonden, zou hij nog hebben gewonnen", aldus Lucien Lazaridis. Ook in de Tour de Suisse van datzelfde jaar reed hij alles de vernieling in, incluis de destijds sterke Andre Mahé. Die had daar het volgende over te vertellen: "Ik heb de strijd gestaakt omdat ik me werkelijk afvroeg wat ik naast Koblet nog in het wielrennen te zoeken had. Tijdens de beklimming van een col zat ik water en bloed te zweten. Komt er naast me iemand naar boven bij wie geen druppeltje zweet te zien is. Hij begint te eten, met een hand aan zijn stuur. Daarna laat hij zijn stuur los en begint zijn haar te kammen. Nou toen knapte er iets in mij. Ik wil als coureur best afzien, maar ik laat me zo niet langer voor joker zetten."

Ook op persoonlijk vlak ging het voor de wind, want hij stapte in het huwelijksbootje met de schoonheidskoningin Sonja Buehl. Een sprookjeshuwelijk, waar de kranten in die Schweiz van vol stonden. "Het leek toen wel alsof een koningspaar huwde", aldus Jean Nelissen. Dat alles was in 1954. Vanaf 1956 ging het bergafwaarts, eerst op het wielervlak en later op het persoonlijke vlak. Koblet reed, geteisterd door lichamelijke problemen - een nierkwaal en ademhalingsproblemen boven de duizend meter, geen deuk meer in een pakje boter. Na zijn loopbaan fungeerde hij kort als bondscoach van de Zwitserse wielerploeg, was hij onderwerp van een film (Le Champion bien aimé), verhuisde hij met Sonja naar Venezuela om te gaan werken als vertegenwoordiger van Mercedes. Maar Hugo was een waardeloze ondernemer. In Venezuela kende niemand hem en kon hij nauwelijks wennen aan zijn nieuwe bestaan buiten de wielrennerij. Hij maakte een puinhoop van zijn zaken en keerde met Sonja terug naar Zwitserland, waar hij exploitant werd van een benzinestation. Hij liet het geld stromen: "Ik zal wel jong sterven en verspil dus alles maar in vrijgevigheid." Het ging financieel slecht en het huwelijk liep op de klippen.

Eerdergenoemde woorden van Koblet bleken profetisch, want niet veel later zou hij zichzelf op negenendertige leeftijd van het leven beroven. Op 2 november 1964, het dodenfeest van Allerzielen, schijnt Koblet zijn vrouw te hebben opgezocht in een ultieme poging zijn huwelijk te redden, maar tevergeefs. Hugo moet radeloos zijn weggescheurd in zijn witte Alfa Romeo-cabriolet, om zich enkele kilometers verderop, in Esslingen, met ongeveer honderdtwintig kilometer per uur tegen een eenzame perenboom te parkeren. Pas later merkte een boer op dat de wagen eerst tweemaal heen en weer voorbij de plek was gereden. Een ooggetuige bij het wrak kreeg nog te horen: "Laat mij toch sterven." Saillant detail is dat de zwaargehavende Koblet in het ziekenhuis werd behandeld door een chirurg die Kübler heette. Maar Koblet stierf enkele uren later; Ferdi Kübler en Bartali stonden aan zijn sterfbed.

Pas in 1982 is er een brief teruggevonden waarin Koblet vrij nauwkeurig uit de doeken doet waarom hij tot deze daad is overgegaan. De tekst in zijn afscheidsbrief is er een voor alle wielerfanatici: 'Fietsen was voor mij niet het hele leven. Ik hield ook zo van film en van het lezen van boeken. Maar het wielrennen dat me sloopte, was wel de hevigste en fijnste periode uit mijn leven. De verschrikkelijke inspanningen gaven me toch de schitterendste voldoening. Blijf als je fietst altijd om je heen kijken. Je komt niet uit de hemel vallen. Je staat niet boven de andere mensen. Met hun zul je na het wielrennen verder moeten leven. Voor mij was dat kleinere geluk niet weggelegd.'