MSR: '100 anni di Classicissima' (I)

Bram (Chiel-Montagne)
Wat ‘Vlaanderens Mooiste’ is voor de Vlamingen, is Milaan-San Remo voor de Italianen; hét van hét voor de laarsbewoners. Voor un Italiano vero, een échte Italiaan, is de Classicissima de eerste grote afspraak van het seizoen; la prima vera, de eerste echte! Hoe la Primavera (de lente) beter te beginnen dan met de zege in de feestelijke editie van een wielermonument.

Festa in Italia. De klassieker Milaan-San Remo, met bijna 300 kilometer de langste uit zijn soort, viert dit jaar namelijk haar honderdste verjaardag; 100 anni di Milano – Sanremo. Eugenio Costamagna had in 1907 nooit kunnen bevroeden dat hij destijds in een café in de Noord-Italiaanse havenstad de basis legde voor een wielerwedstrijd die zou uitgroeien tot één van de funderingen van de wielersport. De vakantievierende directeur van La Gazetto dello Sport kwam op het idee tijdens een bezoek aan het koffiehuis Rigolo, waar hij in gesprek kwam met enkele lokalen. De stedelingen hoopten met de koers meer publiciteit te vergaren voor hun streek, net zoals in 1896 bij Parijs-Roubaix was gebeurd. Een autorace van Milaan naar San Remo was vanwege de slechte weersomstandigheden op niets uitgelopen: slechts twee van de dertig vierwielers haalden de finish. Daarop werd besloten het parkoers door wielrenners te laten verkennen: tien coureurs, onder wie Luigi Ganna – de allereerste winnaar van de Giro d'Italia (1909), reden een eerste Classicissima op proef.

De eerste officiële wedstrijd, toegankelijk voor amateurs en profs, ging op 14 april 1907 op een regenachtige zondag in Milaan van start. Naast dertig Italianen had de organisatie ook nog drie Franse beroepsrenners weten te contracteren: oud Tour-winnaar Louis Trousselier, Gustave Garrigou en Lucien Petit-Breton, de laureaat van de laatste editie van Parijs-Tours. Petit-Breton zou de eerste uitgave van de Primavera, na een tumultueuze finale, op zijn naam schrijven. De Argentijn lag na driehonderd kilometer samen met diens landgenoot Garrigou en de Italiaan Giovanni Gerbi op kop. Gerbi wou als Italiano vero de koers winnen. Petit-Breton, die net als Gerbi voor Bianchi uitkwam, ging daarmee akkoord, maar Garrigou vond dat niks. Gerbi was daar zo verbolgen over dat hij Garrigou net voor de rode vod in de hekken reed. Petit-Breton profiteerde van het akkefietje en kwam na dik elf uur als winnaar over de streep. Woedend protest van Garrigou leverde Gerbi nog wel een declassering op, maar zichzelf niet meer dan de tweede stek.

Het was wachten tot 1909 voor de Italiaanse tifosi voor de eerste maal ‘echt’ konden juichen: Luigi Ganna –in 1908 nog tweede achter de Belg Cyrille van Hauwaert – was in dat jaar namelijk goed voor de allereerste Italiaanse zege. Een fantastische prestatie, want de wedstrijd werd dat jaar verreden onder erbarmelijke omstandigheden: het parkoers was door de vele regen en sneeuw spekglad geworden (met als gevolg veel valpartijen) en daar bovenop hadden de coureurs ook nog te maken met barre kou en een striemende tegenwind. Ganna maakte deel uit van een kopgroep toen hij, nog ver van San Remo, een demarrage van de Fransman Emile Georget pareerde. Beiden kwamen voorop te zitten, maar met nog honderd kilometer voor de wielen, kwam de metselaar uit Varese, nadat ook Georget door een stuurfout tegen het asfalt ging, alleen vooraan te zitten. De Italiaan, die in 1908 het werelduurrecord pakte, gaf dat niet meer uit handen en kwam met een voorsprong van dik drie minuten als winnaar over de finish.

Dat het nog véél helser kan, bewees de editie van 1910. De 4e editie van de Classicissima werd namelijk een legendarische helletocht, omdat het werd verreden in onmenselijke omstandigheden. Zo kregen de 63 gestarte renners – oorspronkelijk hadden 94 coureurs zich aangemeld - te maken met winterse weersomstandigheden (sneeuw, ijzige vrieskou en strakke rukwinden) en daargevolg onbegaanbare wegen: op sommige paden lag wel 20 centimeter sneeuw. Ook op de Passo del Turchino, in de beginjaren dé scherprechter van de klassieker. "Niet ver van de top (van de Turchino, red.) moest ik van mijn fiets, omdat ik me slecht begon te voelen. Mijn vingers waren stijf, mijn benen gevoelloos en ik was constant aan het bibberen. Ik begon te lopen en rennen om weer gevoel in mijn lijf te krijgen", vertelt de latere winnaar Eugène Christophe. "Weldra sprong ik weer op mijn fiets en klom ik naar de top van de col."

Daarmee was de Fransman echter nog niet gevrijbaat van ander onheil. Zo kreeg hij ook in het vervolg van de koers te maken met dikke pakken sneeuw. "Elke keer moest ik van mijn fiets en duwen. Totdat ik met maagpijn moest stoppen. Ik zetelde me op een steen langs de weg. Het was stervenskoud. Het enige wat ik nog kon doen, was mijn hoofd een beetje van links naar rechts, en vice versa, bewegen." Ondanks de hachelijke situatie waarin hij verkeerde, wou hij niet opgeven. Zijn geluk was dat een Italiaan hem te hulp schoot. "Hij pakte me bij mijn arm en nam me mee naar zijn huis. De huisbaas kleedde me uit en wikkelde me in een handdoek. Ik mompelde aqua caldo (heet water, red.) en wees naar de flessen rum." Daar knapte Christophe zienderogen van op. "Ik deed enkel strekoefeningen en kreeg het gevoel in mijn lijf terug. Ik wou weer gaan, maar de patron wou dat niet."

"Maar na 25 minuten, waarin ik vier coureurs, of liever stapels modder voorbij zag komen, besloot ik te gaan. Ik ontdeed me van de huisbaas door te zeggen dat ik iemand kon ontmoeten die me met de trein naar San Remo kon brengen." Hij klom op zijn zadel en snelde langs de coureurs in de frontlinie, waarna hij - met nog honderd kilometer - alleen op kop kwam. De weg naar de overwinning lag open. Christophe (plaatje), die ruim twaalf uur nodig had om de 289,3 kilometer lange tocht te volbrengen, zou nadien voor een maand worden opgenomen in het ziekenhuis om te herstellen van koudvuur. Pas na twee jaar keerde hij terug op zijn oude niveau. Uiteindelijk zouden in 1910 maar vier renners de finish halen, te meer omdat Luigi Ganna gediskwalificeerd werd; hij zou een deel van de koers per auto hebben afgelegd.

Een andere heroïsche zegetocht is die van Fausto Coppi in 1946. Il Campionissimo wint La Primavera, na een aanval op de Turchino en eenzame vlucht van 147 kilometer, met een voorsprong van bijna een kwartier op Lucien Teisseire en bijna twintig minuten op een groep onder aanvoering van zijn eeuwige rivaal, Gino Bartali. In 48' doet hij dit huzarenstukje nog eens dunnetjes over, maar dan met een solo van een ‘schamele’ veertig kilometer. De hattrick volmaakt Coppi in 49', wanneer hij er op de Capo Berta, met nog 32 kilometer, alleen vandoor gaat. Zijn naast belagers zagen hem daarna pas weer bij de streep terug. Daarmee kwam hij qua overwinningen gelijk met Bartali, ware het niet dat Il Vecchio er in 1950 nog een zege aan zijn totaal van drie overwinningen toevoegde: 39', 40' en 47'.

Dat hadden er echter vijf moeten zijn, als Bartali in 1935 niet te maken had gekregen met Enmilio Colombo, hoofdredacteur van de organiserende sportkrant. De jongeling, die destijds pas enkele maanden professional was en geen vast contract had, kwam in Milaan-San Remo alleen op kop te zitten, na een aanval op de Capo Mele. Een fantastische prestatie, vooral als je bedenkt dat hij een defect versnellingsapparaat had dat door de modder op een klein verzet was blijven steken. Vedetten als Learco Guerra (winnaar in '33), Giuseppe Olmo en Mario Ciprani waren zo gedoemd te achtervolgen. Tot onvrede van Colombo, die om zakelijke redenen liever een beroemde renner in de trui van een echte firma zag winnen. Hij zette zijn auto naast de voortdenderende Bartali en knoopte een gesprek aan. Bartali was zo onder de indruk dat hij niet in de gaten had dat Colombo stiekem iets langzamer ging rijden. Daardoor kwam het trio vanuit de achtergrond weer terug, en werd Bartali in de sprint, die gewonnen werd door Olmo, met zijn bergversnelling genadeloos naar de vierde plaats verwezen.


Passo del Turchino

Klik hier voor Deel II