Amerikaanse ‘brain drain’ lijkt begonnen
Het belooft een turbulent jaar te worden voor de Amerikaanse wetenschap. Een analyse van het vooraanstaande wetenschappelijk tijdschrift Nature laat zien dat het aantal wetenschappers dat zich op banen buiten de Verenigde Staten oriënteert, een zeldzame piek vertoont. De data, ontleend aan miljoenen zoekopdrachten en sollicitaties op het platform Nature Careers, laat een duidelijk beeld zien: sinds januari is het aantal Amerikanen dat naar functies in het buitenland kijkt met gemiddeld 13% gestegen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Daarmee lijkt een sluimerend fenomeen werkelijkheid te worden: de lang gevreesde Amerikaanse ‘brain drain’.
De directe aanleiding voor die verhoogde mobiliteit ligt volgens vele onderzoekers bij de drastische bezuinigingen die de regering-Trump begin dit jaar doorvoerde binnen de wetenschap. De federale onderzoeksbudgetten voor onder meer de National Institutes of Health (NIH) en de National Science Foundation (NSF) krompen respectievelijk met 9% en 12%. Daarnaast sneuvelden diverse programma’s voor diversiteit, equity en inclusion (DEI). “Het voelt alsof het fundament onder onze labs is weggezaagd,” verzucht neurowetenschapper Michael Friedlander, directeur van het Fralin Biomedical Research Institute aan Virginia Tech. “Promovendi en postdocs vragen me tegenwoordig niet meer alleen naar hun carrièrepad, maar of ze überhaupt nog een wetenschappelijke toekomst hebben in de VS.”
De zorgen blijven niet zonder gevolgen. Een recente enquête van de National Postdoctoral Association onder bijna 300 leden toont dat 43% hun baan bedreigd acht, 35% vertraging in hun onderzoek meldt en 9% aangeeft niet meer vrijuit te kunnen praten op het werk. Executive director Tom Kimbis vat het kernachtig samen: “Minder geld, minder steun voor inclusiviteit én een strenger immigratieklimaat: dat is een giftige cocktail voor jong wetenschappelijk talent.”
Europa lonkt, maar biedt geen garantie
De Max-Planck-Gesellschaft (MPG) in München kondigde begin april de Max Planck Transatlantic Program aan: een initiatief voor gezamenlijke onderzoekcentra met Amerikaanse instellingen, extra postdocplaatsen en zelfs een handvol felbegeerde directeursposities voor ‘uitzonderlijke onderzoekers die in de VS niet langer uit de verf komen’. Patrick Cramer, president van de MPG, noemt het een ‘humanitaire én wetenschappelijke plicht’ om talent op te vangen dat door de Amerikaanse politiek klem komt te zitten.
Toch waarschuwen Europese koepels dat het continent niet te vroeg moet juichen. Europa lijkt op het eerste gezicht de grote winnaar, maar laat de kansen vooralsnog vooral behoorlijk liggen. De European University Association (EUA) signaleert in een analyse van april dat publieke financiering in diverse EU-landen juist stagneert of krimpt. De economische groei in de Unie bedroeg vorig jaar slechts 1%, aanzienlijk lager dan het mondiale gemiddelde van 3,2%. Rym Ayadi, voorzitter van de Euro-Mediterranean Economists Association, trekt in een vlammend opiniestuk de parallel met de Eurocrisis: “Zonder voorspelbare funding, competitieve salarissen en institutionele ondersteuning kan Europa een gouden kans laten verzanden in frustratie en brain waste.”
Kortom: wie uit de VS vertrekt, vindt in Europa niet automatisch een open labdeur. Hoewel het aantal sollicitaties uit Amerika naar Europese instellingen aantrekt, kampen veel universiteiten zelf met bevroren vacaturestops of slechts tijdelijke contracten. “We krijgen prachtige cv’s binnen,” zegt Christina Beck, woordvoerder van de Max-Planck-instituten, “maar we kunnen nu eenmaal niet onbeperkt plaatsen creëren.”
Azië werft actief, vooral China
Daarmee groeit de kans dat talent de oversteek naar Azië waagt en met name China anticipeert snel op de ontstane situatie. Chinese wervingsbureaus zetten sinds februari sociale media in om ontslagen Amerikaanse wetenschappers persoonlijk te benaderen met hashtags als #ShenzhenScience en #FutureInChina. Resultaat: in het eerste kwartaal steeg het aantal Amerikaanse views op Chinese vacatures bij Nature Careers met 30%, terwijl het aantal daadwerkelijke sollicitaties 20% hoger lag dan vorig jaar.
Ook in andere Aziatische landen is de animo merkbaar. Ten opzichte van 2024 nam de Amerikaanse belangstelling voor functies in bijvoorbeeld Singapore, Zuid-Korea en Japan toe met respectievelijk 34% (weergaven) en 39% (sollicitaties). “Het gaat hier niet om incidentele sprongen,” zegt arbeidsmarkteconoom Stefanie Brouwer (Universiteit Leiden). “We zien een structureel patroon waarbij wetenschappers steeds vaker een ‘plan B’ buiten het westen overwegen.”
Vervagende grenzen, veranderend speelveld
Dat de internationale arbeidsmarkt in beweging is, betekent niet dat de deuren in de Verenigde Staten gesloten blijven. Grote, door de industrie gefinancierde onderzoekscentra (denk aan farmabedrijven in Boston of techgiganten in Silicon Valley) vergroten hun budgetten juist omdat zij momenteel talent goedkoop kunnen binnenhalen. Maar of deze private labs de wetenschappelijke diversiteit en onafhankelijkheid kunnen waarborgen, is de vraag. “Academische vrijheid staat bij veel topwetenschappers hoog in het vaandel,” stelt Brouwer. “Als die onder druk komt te staan, dan is een hoog salaris niet altijd genoeg.”
Intussen probeert Washington de schade te beperken. In de Senaat circuleert een tweeledig wetsvoorstel dat enerzijds visa voor hoogopgeleiden sneller moet verstrekken en anderzijds de zogeheten CHIPS-Act voor halfgeleideronderzoek verruimt. Critici noemen het te laat en te beperkt. Friedlander klinkt eveneens sceptisch: “Je bouwt vertrouwen op in jaren, maar je kunt het in maanden verliezen. Het zal veel tijd kosten om dit om te keren.”
De wedloop om talent
Dat het wereldwijde speelveld in de wetenschap sterk internationaliseert, is op zich geen nieuw fenomeen. Wel nieuw is de snelheid waarmee politieke beslissingen talentstromen verleggen. Volgens gegevens van UNESCO verruilden vorig decennium jaarlijks zo’n 6% van de promovendi hun thuisland voor een wetenschappelijke loopbaan elders; de eerste schattingen voor 2025 wijzen op een stijging naar ruim 9%.
“Het is nog te vroeg om van een exodus te spreken, maar alle seinen staan op oranje,” vindt Brouwer. “Het Westen heeft lang vertrouwd op het prestige en de infrastructuur van Amerikaanse topuniversiteiten. Dat model wankelt nu.” Tegelijkertijd investeren autoritaire regimes in grootschalige onderzoekscampussen, waarbij aantrekkelijke voorwaarden opwegen tegen beperkingen in academische vrijheid. “Voor jonge wetenschappers is het simpel: een goed uitgerust lab en een stabiel salaris tellen zwaarder dan politieke abstracties, hoe belangrijk die ook zijn,” aldus Brouwer.