Geen grip op falende jeugdbescherming

In 2015 is de verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming overgeheveld naar gemeenten. Hiermee zouden de totale uitgaven aan jeugdzorg dalen, de wachttijden korter worden en de administratieve last voor hulpverleners afnemen. Dat is 8 jaar later nog steeds niet gelukt. Kinderen en kwetsbare gezinnen krijgen niet (tijdig) de hulp die ze nodig hebben. Verantwoordelijke bewindspersonen (de minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hebben hun rol als verantwoordelijke voor het wettelijke stelsel voor jeugdbescherming lange tijd onvoldoende ingevuld. Dit concludeert de Algemene Rekenkamer in het rapport ‘Georganiseerde Onmacht’.

Sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 moeten gemeenten de jeugdbescherming lokaal organiseren. Het idee van de minister en de staatssecretaris was dat gemeenten dichter bij kind en gezin staan en dus meer maatwerk kunnen leveren. In de praktijk leidt dit tot een onoverzichtelijke en onwerkbare situatie voor gemeente-ambtenaren én hulpverleners. In 2019 beoordeelden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de situatie in de jeugdbescherming als ‘niet acceptabel’. Op dit moment, 3 jaar later, is er geen sprake van (of zicht op) structurele verbetering. Kinderen zijn hiervan de dupe.

Teveel vertrouwen bij invoering Jeugdwet
Jeugdbescherming, met name maatregelen zoals ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van een kind, is een zwaar middel dat diep ingrijpt op het privéleven van kind en gezin. Toch is er door de wetgever voor gekozen om bij de overheveling naar gemeenten geen speciale status te geven aan jeugdbescherming ten opzichte van andere soorten jeugdzorg. Noch financieel, noch bestuurlijk en noch qua toezicht. Certificering van jeugdbeschermingsinstellingen moest de kwaliteit bewaken. Maar bij controle werd alleen gekeken of een instelling de juiste procedures volgde. Dat zegt niet perse iets over de daadwerkelijke kwaliteit. Ook het toezicht van de inspectiediensten had lang geen aparte aanpak voor de jeugdbescherming. De inspectie week niet af van hun algemene toezichtsbeleid. Pas begin 2019 ontving de inspectie zoveel meldingen en signalen dat zij besloot nader onderzoek te doen bij een deel van de jeugdbeschermingsinstellingen.

Ministers hadden pas laat in de gaten dat het niet goed ging
Bij de overheveling van jeugdbescherming naar gemeenten heeft de rijksoverheid er bewust voor gekozen beperkt informatie over de uitvoering te verzamelen. Hierdoor hadden de verantwoordelijke bewindspersonen lange tijd weinig zicht op de praktijk. Zo hadden ze bijvoorbeeld geen informatie over lengte van de wachttijden of het aantal uithuisplaatsingen en was er geen zicht op de (financiële) gezondheid van instellingen voor jeugdbescherming. Omdat de meeste gemeenten de (verplichte) clientonderzoeken niet uitvoeren, konden de ministers ook niet beschikken over de ervaringen van de kinderen in het stelsel. Om al deze redenen hadden de bewindspersonen pas laat in de gaten dat het niet goed ging met de jeugdbescherming.

Verbetering loopt vast in bestuurlijke houdgreep
Gemeenten moeten er voor zorgen dat de instellingen die jeugdbescherming uitvoeren dit ook goed kunnen doen. De minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen niet direct ingrijpen en zijn dus van gemeenten afhankelijk voor verandering. Zij hebben gemeenten aangespoord en ondersteund, maar dat heeft niet tot structurele verbetering geleid. Ernstiger nog is de constatering dat gemeenten, hulpverleners en rijksoverheid geen van allen bij machte lijken om echt de leiding te nemen en voor verbetering te zorgen. Iedere partij vraagt aan de ander om iets voor hen op te lossen, voordat zij zelf in staat zijn om iets te doen. Het is zaak dat dit patroon wordt doorbroken. Wij spreken de bewindspersonen aan om hierin het voortouw te nemen.

Rijksoverheid, gemeenten en gecertificeerde instellingen bevinden zich in een patroon waarin zij elkaar gevangen houden

Aanbevelingen
De belangrijkste aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer doet aan de minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn deze:

  • Maak duidelijk waar kinderen met een beschermingsmaatregel minimaal op kunnen rekenen. Leg dit wettelijk vast en zorg voor toezicht op de naleving.
  • Voer de veranderingen in het stelsel zorgvuldig in. Houdt hierbij vooral oog voor wat de nieuwe regels betekenen voor de mensen op de werkvloer. Stelsels beschermen geen kinderen, dat doen mensen.

Reactie van de minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: "In hun reactie op het rapport stellen de bewindspersonen dat de conclusies aansluiten bij het beeld dat zij hebben van de jeugdzorg en de jeugdbescherming. Zij geven aan dat zij zien dat er nog veel stappen gezet moeten worden om te zorgen dat de jeugdbescherming verbetert en passende zorg beschikbaar komt. De bewindspersonen hebben er vertrouwen in dat onder meer het Toekomstsscenario Jeugdbescherming en de afspraken in de Hervormingsagenda voor verbetering gaan zorgen."

Reactie Algemene Rekenkamer: "De Algemene Rekenkamer deelt het vertrouwen van de bewindspersonen niet, gezien de huidige stand van zaken. Fundamentele vraagstukken zoals wie waarvoor verantwoordelijk is, welke bevoegdheden nodig zijn en hoe wordt dit betaald, zijn nog niet beantwoord. De Rekenkamer wijst er in het nawoord op waarom ze de aanbeveling doet om wettelijk vast te leggen waarop een kind met een jeugdbeschermingsmaatregel minimaal recht heeft. De Rekenkamer benadrukt dat ze die aanbeveling ook doet om het toezicht van de inspectiediensten en het interbestuurlijk toezicht effectiever te maken."