Genetische factoren spelen rol in inkomensongelijkheid

Genen spelen in rol in inkomensongelijkheid. Dat blijkt het onderzoek van econoom Casper Burik. Hij onderzoekt de effecten van genetische factoren op ongelijkheid op het gebied van inkomen, opleiding en gezondheid. Burik toont aan dat tien procent van de variatie in beroepsinkomen wordt bepaald door genen.

Het is al lang bekend dat de sociaaleconomische status van de ouders een sterke voorspeller is van de gezondheid, het onderwijsniveau en het inkomen van kinderen. Aangezien deze eigenschappen allemaal tot op zekere hoogte erfelijk zijn, zorgen ouders zowel voor de omgeving waarin hun kinderen opgroeien, als voor het doorgeven van hun genen. In zekere zin heeft men bij de geboorte al aan twee loterijen meegedaan: een sociale loterij die bepaalt wie je ouders zijn en in welke omgeving je opgroeit, en een genetische loterij die bepaalt welk deel van het genoom van je ouders je hebt geërfd.

Burik concludeert dat ongeveer tien procent van de variatie in beroepsinkomen wordt bepaald door gemeenschappelijke genetische varianten. De relatie tussen de genetische aanleg en gezondheid wordt gedeeltelijk gemedieerd door onderwijs. Onderwijs kan volgens het onderzoek van Burik bovendien ongelijkheden verminderen. Hij suggereert dat ten minste dertien tot zeventien procent van de ongelijkheid in onderwijs, inkomen en BMI in het Verenigd Koninkrijk te wijten is aan ongelijkheid in kansen die het gevolg zijn van de uitkomsten van de sociale en de genetische loterij.

In zijn onderzoek naar persoonlijk inkomen neemt hij vier verschillende maatstaven voor inkomen: persoonlijk inkomen, huishoudinkomen, beroepslonen en ouderlijk inkomen. De genetische varianten die aan het inkomen ten grondslag liggen, nemen tussen de vier en zeven procent van de variantie in onze inkomensmaatstaven voor hun rekening. Ook opleidingsniveau speelt hierin een belangrijke rol. Tot slot vindt hij aanwijzingen voor genetische heterogeniteit tussen mannen en vrouwen.