Staat niet verplicht IS-kinderen te repatriëren vanuit Syrië

De uitspraak van het gerechtshof dat de Nederlandse Staat een aantal vrouwelijke IS-uitreizigers en hun kinderen niet hoeft te repatriëren vanuit opvangkampen in Syrië, en zich daarvoor ook niet in te spannen, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak
Het gaat in deze zaak over de vraag of de Nederlandse Staat verplicht is de vrouwen en de kinderen vanuit (opvang)kampen in Noord-Syrië naar Nederland te halen, dan wel om zich daarvoor zoveel mogelijk in te spannen.

De vrouwen zijn vanuit Nederland afgereisd naar het gebied waar de ‘Islamitische Staat’ de feitelijke macht had. De kinderen zijn door de vrouwen vanuit Nederland meegenomen of ter plaatse geboren. De vrouwen en de kinderen worden vastgehouden in opvangkampen in Noord-Syrië. In deze opvangkampen verkeren de vrouwen en de kinderen in erbarmelijke omstandigheden. De vrouwen en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit of stellen om een andere reden een bijzondere band met Nederland te hebben.

De vrouwen en de kinderen eisen dat de rechter de Nederlandse Staat opdraagt hen, of een aantal van hen, zo snel mogelijk naar Nederland te halen, of zich daarvoor zoveel mogelijk in te spannen. Het gerechtshof heeft de eisen van de vrouwen en kinderen afgewezen. Tegen die uitspraak hebben de vrouwen beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

Advies advocaat-generaal bij de Hoge Raad
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft eerder dit jaar de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van de vrouwen te verwerpen en daarmee de beslissing van het hof in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep van de vrouwen en de kinderen niet slaagt. Dat betekent dat de uitspraak van het hof in stand blijft.

De vrouwen en de kinderen hebben in de eerste plaats aangevoerd dat de Staat hun mensenrechten schendt. Volgens de Hoge Raad kunnen de vrouwen en de kinderen zich tegen de Nederlandse Staat echter niet direct beroepen op mensenrechtenverdragen. De vrouwen en de kinderen bevinden zich namelijk buiten Nederlands grondgebied. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat uit de mensenrechtenverdragen verantwoordelijkheid van Nederland voor de vrouwen en de kinderen voortvloeit.

In de tweede plaats hebben de vrouwen en de kinderen gesteld dat de Staat onrechtmatig handelt door hen niet te repatriëren. De Hoge Raad stelt voorop dat de Staat een bijzondere verantwoordelijkheid heeft tegenover in ieder geval personen met de Nederlandse nationaliteit. Als de mensenrechten van deze personen worden geschonden of dreigen te worden geschonden, brengt deze bijzondere verantwoordelijkheid mee dat de Staat moet beoordelen of hij zich kan en moet inspannen om deze schending te beëindigen of om de dreigende schending af te wenden. Naarmate de belangen die in het geding zijn zwaarder wegen, zal van de Staat meer mogen worden verwacht.

De vorderingen van de vrouwen en de kinderen houden nauw verband met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. De rechter moet zich terughoudend opstellen met betrekking tot de door de Staat gemaakte afwegingen. Omdat er fundamentele belangen van de vrouwen en de kinderen in het geding zijn, moet de rechter beoordelen of de Staat ondanks de zwaarwegende belangen van de vrouwen en de kinderen in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen hen niet te repatriëren en zich daarvoor ook niet in te spannen.

De Staat heeft als grond om de vrouwen en de kinderen niet naar Nederland te halen aangevoerd:

- de nationale veiligheid in Nederland en andere Schengenlanden, die in gevaar zou komen wanneer de uitgereisde vrouwen naar Nederland terugkeren,

- de veiligheidsrisico’s die Nederlandse ambtenaren en andere partijen lopen bij het ophalen van de vrouwen en kinderen in Noord-Syrië en 

- de internationale betrekkingen, die beïnvloed kunnen worden door de contacten die nodig zijn om aan de vordering van de vrouwen en de kinderen te voldoen.

Gelet op deze belangen van de Staat en op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied, mocht het gerechtshof volgens de Hoge Raad oordelen dat de Nederlandse Staat, ondanks de zwaarwegende belangen van de vrouwen en de kinderen, hen niet naar Nederland hoeft te halen en zich daarvoor ook niet hoeft in te spannen. De Staat handelt daarmee niet onrechtmatig.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de vrouwen en de kinderen. De uitspraak van het gerechtshof dat de Nederlandse Staat de vrouwen en hun kinderen niet hoeft te repatriëren vanuit de opvangkampen in Syrië, blijft in stand.