Gezondheid meten op de werkvloer kan botsen met privacy

Met biomonitoring worden gevaarlijke stoffen uit de werkomgeving in het lichaam gemeten, bijvoorbeeld via bloed of urine. Sensoring wordt buiten het lichaam toegepast en kan ook gebruikt worden om andere arborisico’s te meten.

Biomonitoring en sensoring kunnen in bepaalde gevallen bijdragen aan gezond en veilig werken. Toch hebben deze meetinstrumenten niet vanzelfsprekend meerwaarde ten opzichte van conventionele meetmethoden, zo blijkt uit het SER-advies Biomonitoring en sensoring: gezondheid en privacy op de werkvloer centraal.

Botsing met ethische aspecten
Biomonitoring en biosensoring bieden weliswaar nieuwe mogelijkheden om veiliger en gezonder te werken, maar dit positieve effect kan makkelijk botsen met ethische aspecten en het belang van werknemers bij bescherming van hun privacy. De inzet van biomonitoring en sensoring vraagt daarom steeds een zorgvuldige afweging van de daaraan verbonden voor- en nadelen. Er moet meer kennis beschikbaar komen over de wetenschappelijke robuustheid, betrouwbaarheid en precisie van sensoren - met name de zogeheten wearables.

Wettelijke biologische grenswaarden
De raad heeft een voorkeur dat gevaarlijke stoffen op de werkplek niet biologisch maar via omgevingsbeoordelingen worden gemeten, als daarmee de blootstelling aan een gevaarlijke stof even goed of beter kan wordt bepaald.

Lood is nu de enige stof waarvoor een wettelijke biologische grenswaarde bestaat en waarvoor is vastgesteld hoe de metingen in het lichaam moeten worden gedaan. Wettelijke biologische grenswaarden voor andere gevaarlijke stoffen kunnen volgens de SER zinvol zijn, mits deze wetenschappelijk onderbouwd zijn en complementair aan de wettelijke omgevingsluchtwaarden. Ook moet er dan, net als bij lood, een duidelijk kader zijn voor de uitvoering van biomonitoring.