Hof vindt uitvoering ondertoezichtstelling niet onrechtmatig

In de procedure die een 26-jarige man aanspande tegen de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS) heeft de familiekamer van het gerechtshof Amsterdam vandaag een eindbeslissing gegeven. De man, die in de jaren 1998-2009 onder toezicht stond van WSS, vindt dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet zorgvuldig was. De rechtbank Amsterdam heeft op 3 december 2014  de vordering van de man afgewezen omdat zij de uitvoering van de ondertoezichtstelling jegens de man niet onrechtmatig vond. In hoger beroep oordeelt het hof eveneens dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet onrechtmatig is uitgevoerd.

Ondertoezichtstelling onrechtmatig?
De man verwijt WSS vooral dat ze hem gedurende een gedeelte van zijn kinder- en jeugdjaren lieten opgroeien in verschillende instellingen voor kinderen met beperkte verstandelijke vermogens, terwijl hij zelf geen verstandelijke beperking had. Volgens de man is de uitvoering van de ondertoezichtstelling jegens hem onrechtmatig geweest.

Deskundigenonderzoek
De man liep in zijn vroege jeugd een grote ontwikkelingsachterstand op. In 2005 was echter voor iedereen duidelijk dat hij over normale verstandelijke vermogens beschikte. Op 4 februari 2016 heeft het hof een zitting gehouden, waarna is besloten om deskundigen te benoemen om het hof voor te lichten over de mogelijkheden die de gezinsvoogdij in de jaren 1998-2009 had voor de begeleiding van een pupil die kampte met een ernstige ontwikkelingsachterstand en gedragsproblemen, maar ook liet zien dat hij steeds beter kon leren. Het hof benoemde een psychiater, psycholoog en orthopedagoog als deskundigen. Het duurde even voordat deskundigen werden gevonden die onafhankelijk waren en met deze materie vertrouwd. Uiteindelijk zijn de deskundigen in 2018 benoemd en rondden zij hun rapport in februari 2019 af. Op 27 januari 2020 is de laatste zitting in deze zaak gehouden en hebben de man en WSS nogmaals hun standpunten bepleit.

WSS zorgplicht maar niet aansprakelijk
Het hof is van oordeel dat WSS een bijzondere zorgplicht had voor de man die bij haar onder toezicht stond, maar dat zij deze zorgplicht niet heeft geschonden. De zorgplicht van de WSS wordt nader bepaald en ingevuld door wettelijke kwaliteitseisen zoals die golden in de periode 1998-2009.

Tijdens het toezicht van de WSS is de man geplaatst in diverse instellingen voor verstandelijk beperkte kinderen, een instelling voor normaal begaafde kinderen en ook 2 keer thuis. Volgens de deskundigen waren de keuzes die WSS heeft gemaakt voldoende weloverwogen en te billijken volgens de toen geldende kwaliteitseisen. Daarbij waren er keuzes ‘bij gebrek aan beter’ en leidden ook wachtlijsten en gebrek aan geschikte plaatsen tot uitstel of afstel van plaatsingen die mogelijk geschikter zouden zijn geweest. WSS is echter niet aansprakelijk voor eventuele tekortkomingen in het systeem van jeugdzorg. Het hof concludeert dat de onderscheiden plaatsingen iedere keer te verdedigen waren en dat alles overziende de zorg van de WSS voldoende was.

Het hof heeft er oog voor dat de gang van zaken voor de man zeer frustrerend heeft uitgepakt en dat het voor hem voelt alsof hem zijn jeugd is ontnomen. Dit valt zonder meer te betreuren, maar kan niet toegeschreven worden aan onrechtmatig handelen van de WSS.