OM niet ontvankelijk in strafzaak tegen plaatsvervangend hoofdofficier van justitie

De rechtbank in Den Haag heeft vandaag de 46-jarige voormalig plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het functioneel parket buiten vervolging gesteld. Hij werd verdacht van het tegen betaling hebben van seksuele contacten met een 16-jarige jongen.

De zaak was in behandeling bij twee officieren van justitie van het Amsterdamse parket. Omdat de genoemde hoofdofficier van justitie en deze officieren werkzaam waren in hetzelfde arrondissement heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk bepaald dat ook de vervolging verder door officieren van justitie van het Haagse parket moest plaatsvinden. Dit om te zorgen voor een onpartijdige vervolging en berechting van de verdachte.

Het openbaar ministerie heeft echter geen andere officieren van justitie ingezet, maar er voor gekozen de officieren uit Amsterdam de zaak in Den Haag te laten behandelen, als plaatsvervangend officieren in Den Haag. Zij hebben dan ook de dagvaarding opgesteld.

De rechtbank vindt die handelwijze van het openbaar ministerie in strijd met het wettelijk systeem en met de beslissing van de Hoge Raad. Een officier van justitie die wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit moet worden vervolgd op zo’n manier dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden. Dat is hier nu niet gebeurd.

Het gevolg daarvan is dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is geworden in de strafvervolging. Uit de wet vloeit voort dat de verdachte dan niet meer mag worden vervolgd voor deze feiten. Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd, is geen sprake van een situatie waarin deze fout nog herstelbaar is. Daarom komt de strafzaak tegen de verdachte met deze beslissing van de rechtbank tot een einde. Het openbaar ministerie kan tegen die beslissing in hoger beroep gaan.