Meisjes vaker dan jongens op hoogste niveau mbo

Meisjes volgen vaker dan jongens een mbo-opleiding op het hoogste niveau. Van de meisjes die in het studiejaar 2017/’18 jonger waren dan 25 jaar en een mbo-opleiding volgden, deed ongeveer 60 procent een opleiding op het hoogste niveau (mbo-4). Bij jongens lag dat rond de 51 procent. Ongeveer de helft van de meisjes doet een opleiding in de sector zorg en welzijn. Meisjes stromen binnen het mbo vaker dan jongens door naar een hoger niveau. Daarentegen gaan zij minder vaak dan jongens door op het hbo na het behalen van het mbo-4-diploma. Dit blijkt uit de meest recente onderwijscijfers van het CBS.

Jongens volgden op 1 oktober van het studiejaar 2017/’18 vaker dan meisjes een opleiding op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) van een lager niveau. Zo volgde 20,3 procent van de jongens jonger dan 25 jaar een opleiding op het tweede niveau, bij meisjes was dat 13,7 procent. Omgekeerd doen meisjes vaker een mbo-opleiding op het hoogste niveau (mbo-4). Dit heeft mede te maken met het feit dat jongens vaker dan meisjes in het vo de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo volgen, vmbo-b en –k. Vandaaruit wordt vaak doorgestroomd naar het mbo-2-niveau. Meisjes stromen vanuit het vmbo vaker door naar het hoogste niveau van het mbo.

Helft van de meisjes op het mbo in zorg en welzijn
Meisjes kiezen binnen het mbo vaak voor een andere richting dan jongens. De helft van de meisjes tot 25 jaar in het mbo volgde in het studiejaar 2017/’18 een opleiding in de sector zorg en welzijn, bijvoorbeeld een opleiding tot verzorgende. Jongens kozen vooral voor opleidingen in de sector techniek (41 procent) of economie (38 procent).

Na zorg en welzijn was economie ook onder meisjes populair, 30 procent van de meisjes koos voor deze sector. Een opleiding in de sector techniek werd door 12 procent van de meisjes gedaan. De sector landbouw was met 5 procent van de jongens en 6 procent van de meisjes het minst populair.

Vaak stapeling op mbo, vooral door meisjes
Jongeren tot 25 jaar stapelen veel binnen het mbo. Meisjes doen dit wat vaker dan jongens. Ook als ze met een mbo-2 of -3-diploma al een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt hebben behaald, gaan veel mbo’ers door naar een mbo-opleiding van een hoger niveau. Na het behalen van een diploma op het tweede mbo-niveau tijdens het studiejaar 2017/’18, stroomde 64 procent van de meisjes tegenover 52 procent van de jongens door naar een hoger niveau.

Jongens en meisjes die al een mbo-3-diploma hebben stromen even vaak door binnen het mbo (39 procent). Meisjes stromen iets vaker dan jongens door naar een opleiding op mbo-4; jongens kiezen iets vaker voor een (andere) opleiding binnen mbo-3.

Van de meisjes met een diploma van de entreeopleiding stroomde 82 procent door naar een hoger mbo-niveau, bij de jongens was dat 74 procent. Een diploma van de entreeopleiding geldt niet als startkwalificatie. Het is dus ook de bedoeling om hierna nog door te gaan met een andere opleiding.

Jongens vaker met mbo-4-diploma naar hbo
Van de jongens tot 25 jaar met een mbo-4-diploma ging na het studiejaar 2017/’18 een groter aandeel (41,1 procent) het volgende jaar naar het hbo dan van de meisjes (37,1 procent). Vanuit het mbo geeft alleen een mbo-4-diploma toegang tot het hoger beroepsonderwijs (hbo). Meisjes stroomden vaker dan jongens uit het (bekostigd) onderwijs (59,2 procent versus 55,3) na het behalen van het mbo-4-diploma. Met een mbo-4-diploma van een opleiding uit de sector economie gingen de jongeren het vaakst direct door naar het hbo; 48,3 procent van de jongens en 44,5 procent van de meisjes uit die sector.

De doorstroom naar het hbo van mbo-4-gediplomeerden is in de loop der jaren gedaald van 44 procent (22.000) in 2010 tot 39 procent (23.000) in 2018. In de periode rond de afschaffing van de basisbeurs (met ingang van het studiejaar 2015/’16) is eerst (in 2013 en 2014) een toename en daarna (in 2015) een afname te zien van het aandeel mbo-4-gediplomeerden dat doorstroomde naar het hbo. Het verschil tussen het aandeel jongens en meisjes is met de invoering van het leenstelsel niet veranderd.

Meer jongens dan meisjes op het mbo
Op 1 oktober van het studiejaar 2017/’18 volgden ongeveer 436.000 jongeren tot 25 jaar een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). In het hoger beroepsonderwijs (hbo) stonden tegelijkertijd iets meer dan 344.000 studenten ingeschreven. In het wetenschappelijk onderwijs (wo, de universiteiten) waren dat er bijna 220.000.

Jongens zijn in het mbo met 53 procent (ongeveer 230.000 leerlingen) van het totaal aantal studenten jonger dan 25 jaar in de meerderheid; in het mbo studeren zo’n 206.000 meisjes. In het hbo en wo waren er, met achtereenvolgens 52 procent en 53 procent van de studenten jonger dan 25 jaar, meer vrouwen.

In het voortgezet onderwijs volgen meisjes vaker dan jongens havo en vwo, waarna ze veelal doorstromen naar hbo en wo. Jongens volgens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes een opleiding binnen een van de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo (vmbo-b en -k); vandaaruit stroomt bijna iedereen door naar het mbo.