Ouderen en vrouwen werken aanzienlijk meer

Ouderen zijn in de afgelopen twintig jaar spectaculair meer gaan werken. Dit geldt voor alle opleidingsniveaus, ongeacht migratieachtergrond en huishoudsamenstelling. Vooral in de leeftijdscategorie van 60 tot 65 jaar is het hard gegaan. Twintig jaar geleden werkte nog ongeveer 20 procent van de mannen in deze leeftijdscategorie, nu is dit opgelopen tot rond de 65 procent. Hierbij heeft beleid waarschijnlijk een rol gespeeld – zoals het afschaffen van de VUT- en prepensioenregelingen – maar ook de stijging van de opleidingsniveaus en van de (gezonde) levensverwachting.

De arbeidsparticipatie van ouderen kan nog verder groeien, onder meer omdat opeenvolgende generaties steeds hoger opgeleid zijn. Het sterk stijgende opleidingsniveau gaat ook samen met langer doorstuderen. Daardoor daalt de participatie van jongeren. Vooral jongeren tot 25 jaar volgen steeds vaker onderwijs en zijn minder vaak actief op de arbeidsmarkt. Dit staat in de zojuist verschenen publicatie van het Centraal Planbureau (CPB) ‘Arbeidsparticipatie’.


Tegelijkertijd is het verschil in arbeidsparticipatie tussen vrouwen en mannen fors kleiner geworden. Vooral de middelbaar en hoger opgeleide moeders met jonge kinderen stoppen niet langer – al dan niet tijdelijk – met werken, maar blijven doorwerken. De participatie van vrouwen met kinderen lijkt nu sterk op die van vrouwen zonder kinderen. Na deze inhaalslag is de groei van het aantal vrouwen dat werkt, afgevlakt. Wel blijft het aantal uren dat zij werken per week groeien.

Jongere mannen werken juist wat minder vaak dan vroeger, vooral de laagopgeleiden en alleenstaanden. Internationaal onderzoek suggereert dat de vraag naar hun vaardigheden daalt. Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen kan nog verder krimpen, omdat het opleidingsniveau van vrouwen relatief snel stijgt en vooral bij vrouwen geldt dat hoger opgeleiden vaker werken dan lager opgeleiden.