FOK!toen: 70 jaar na de hongerwinter

Het is dit jaar alweer zeventig jaar geleden dat een groot deel van ons land te maken kreeg met een niets en niemand ontziende hongerwinter. De winter van 1944/1945 begon abnormaal vroeg en was ook ongewoon streng. In januari 1945 vroor het elke dag en in februari viel er anderhalf keer meer neerslag dan normaal. Eind 1944 was het zuiden van Nederland al bevrijd van de Duitse bezetters en in de rest van Nederland hoopte men dat ook hun woonplaats snel zou volgen. Na een mislukte slag bij Arnhem zouden de grote rivieren evenwel nog tot mei 1945 de afscheiding blijven vormen tussen bevrijd en bezet Nederland.

Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965
Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965

Het begin van de hongerwinter
Vanwege deze afscheiding konden er geen kolen meer vanuit Limburg naar het noorden en westen van het land worden verstuurd. Ook was er op bevel van de regering in Londen een grote staking gaande bij de spoorwegen en konden er alleen nog maar kolen worden vervoerd met de weinige Duitse treinen die nog reden. Deze waren uiteraard niet bestemd voor de burgers van ons land. De Duitse bezetters dreigden met het stilleggen van het levensmiddelenvervoer en ook via de rivieren mochten er geen voedsel en brandstof meer worden verplaatst. Deze strafmaatregel zou tot 8 november 1944 duren. Nadat het vervoerverbod was opgeheven waren er echter nog maar weinig schippers die het aandurfden om weer aan het werk te gaan. De meesten waren bang dat hun schip alsnog in beslag zou worden genomen en weigerden dan ook om nog uit te varen. Mede hierdoor zouden de grote voorraden aardappelen en graan in Groningen, Friesland en Drente blijven liggen.

Op rantsoen
Vanaf oktober 1944 leefden de inwoners van de grote steden in het westen van het land al op een rantsoen. Per persoon waren er per week 1 brood en 1 kilo aardappelen beschikbaar en dat was niet veel. Om al die broden te kunnen bakken moest er wel zo'n 25.000 ton graan worden aangevoerd. Vanaf november 1944 kon er evenwel maar 9.000 ton graan worden geleverd. Begin december 1944 kwam de voedselvoorziening vanuit het noorden en oosten van het land weer langzaam op gang maar het was al te laat. Twee dagen voor de kerst sloeg de winter toe. Het IJsselmeer vroor dicht en de aanvoer van voedsel kwam helemaal tot stilstand. Het was het begin van een rampzalige tijd voor Nederland.

Uit De Heerenveensche koerier van 31 december 1945
Uit De Heerenveensche koerier van 31 december 1945

Bloembollen en suikerbieten
Vooral het westen van het land werd enorm getroffen door de enorme voedselschaarste. In sommige gevallen was er wat magere kaas, suiker, vlees en erwten te krijgen maar vaak stonden hongerige mensen tevergeefs urenlang in lange rijen te wachten bij de winkels. Een paar maanden later moesten hele families urenlang wachten voor hun karige broodmaaltijd. Kaas, vlees, suiker en erwten waren al tijden helemaal niet meer leverbaar. Miljoenen Nederlanders moesten vanaf dat moment zien te overleven op bloembollen en suikerbieten. Honger zorgde er namelijk voor dat mensen bereid waren om dingen te eten, waar ze vroeger niet aan zouden denken. Naast voedsel was er ook een enorme schaarste aan stadsgas en kolen. Als men dan al eens aardappelen had kon men deze dus niet koken en waren velen dus afhankelijk van gaarkeukens. Alleen in de stad Amsterdam waren er al meer dan 160.000 mensen die van deze voedselvoorziening afhankelijk waren.

Uit De Telegraaf van 2 mei 1970
Uit De Telegraaf van 2 mei 1970

Om toch nog aan brandstof te kunnen komen werden er overal parken en groenstroken platgekapt. Ook de bielzen van de trein en tramlijnen moesten daar aan geloven. In veel van de grote steden stonden de huizen van afgevoerde Joden leeg. Veel van die huizen zouden worden gesloopt en alles van hout werd er uit gesloopt. Een groot deel daarvan zou trouwens verdwijnen op de zwarte markt, waar men van de opbrengst weer voedselbonnen kocht om die weer door te kunnen verkopen. Het mocht dan wel hongerwinter zijn maar de Hollandse handelsmentaliteit mocht natuurlijk niet verloren gaan.

Uit De waarheid van 21 mei 1954
Uit De waarheid van 21 mei 1954

De zwarte markt
Toen de vraag naar voedsel en brandstoffen begon te stijgen ontstond er al snel een zwarte markt voor deze goederen. In het begin werden er vooral goederen geruild. Trouwringen voor blikken met bonen, lakens en slopen voor een paar pond tarwe en juwelen voor aardappelen. Op de zwarte markt bloeide de handel welig. Voor een mud tarwe (ongeveer 70 kilogram) werd fl. 2000,- tot fl. 4000,- gevraagd. Voor dezelfde hoeveelheid steenkool moest fl. 400 worden betaald. Voor een appel moest men fl. 12.50 lappen en een brood ging over (of beter gezegd onder) de toonbank voor fl. 60,-

Volwassenen en kinderen gingen al bedelende langs de huizen om zo aan aardappelschillen te kunnen komen. Dat was veelal zonder succes omdat de mensen hun schaarse piepers vaak met schil en al kookten om zo weinig mogelijk verloren te laten gaan. Ook werd er hard gevochten om de etensketels van de gaarkeukens schoon te mogen maken.

De hongertochten
Vanaf de middeleeuwen tot 1944 was hongersnood in Nederland een onbekend verschijnsel. Op het platteland hadden boeren vaak wel voedsel en veel van de randstedelingen ontvingen dan ook voedselpakketten van familie of vrienden via de post. Vanaf januari 1945 verboden de Duitsers dat er nog langer pakketten werden verstuurd die zwaarder waren dan 200 gram. Het versturen van pakketten met etenswaren was vanaf dat moment niet meer mogelijk. Vanaf de winter van 1945 trokken er steeds meer mensen uit de steden in het westen van het land met wrakke fietsen en oude handkarren naar het platteland op zoek naar voedsel.

Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965 2
Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965

Door het strenge winterweer waren de lange hongertochten zwaar en gevaarlijk. De mensen die op zoek waren naar iets eetbaars waren vaak niet voorbereid op zo'n zware looptocht en droegen dan ook niet de geschikte winterkleding. Deze was namelijk meestal al door de bezetters in beslag genomen. Ook bestonden de groepjes mensen die aan een hongertocht begonnen vaak uit jonge kinderen, vrouwen en oudere mannen. Jongere mannen durfden het vaak niet aan om mee te gaan omdat ze dan de kans liepen om opgepakt te worden door de Duitsers, om vervolgens in de Duitse oorlogsindustrie te werk te worden gesteld. Vooral bejaarden en kleine kinderen hadden zwaar te lijden tijdens de lange tochten en velen zouden de barre reizen ook niet overleven.

Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965 3
Uit het Vrije Volk van 5 mei 1965

Ook was er altijd het risico dat de opgehaalde goederen door passerende Duitsers in beslag werden genomen. Patrouilles van de Landwacht hielden vaak mensen aan om te controleren of deze geen goederen bij zich hadden die op de zwarte markt konden worden verkocht. Wie na een lange tocht wat etenswaren bij een boerderij had weten te bemachtigen mocht deze dan bij de leden van het door de Duitsers opgerichte politiekorps inleveren en hadden dan hun tocht voor niks gemaakt. Veel van de tochten liepen van de Randstad tot in Gelderland, Drenthe en Groningen en duurden soms dagen. Sommige boeren gaven hun gasten wat te eten maar andere boeren wilden alleen ruilen tegen geld of sieraden. Ook kwam het wel eens voor dat er een boer werd beroofd.

Veel van de mensen kwamen alleen terug met een oude handkar met daarop een overleden familielid. Soms bleef een fiets of handkar langs de weg staan. Dan was de eigenaar die erbij hoorde bij een razzia door de bezetters opgepakt en afgevoerd. De bezetters bleven arresteren en terechtstellen en hielden ook drijfjachten om zo aan nieuwe werkkrachten te komen.

Uit De Tijd van 4 mei 1966
Uit De Tijd van 4 mei 1966

De razzia's
Eind 1944 werd er in Rotterdam een grote razzia gehouden. Voor dag en dauw werden hele stadswijken door de Duitsers afgesloten en viel er bij elk huis een brief in de bus waarin te lezen viel dat alle jongens en mannen van 17 tot 40 jaar zich moesten melden. Maar liefst 50.000 totaal verraste Rotterdammers werden die dag afgevoerd. Het bleef echter niet bij Rotterdam alleen. Ook in Apeldoorn, Dordrecht, Delft, Haarlem, Alkmaar, Den Haag, in het Westland, in Friesland, op Texel en in de Noordoostpolder werden razzia's gehouden. In totaal zouden tijdens de wintermaanden zo'n 120.000 mannen en jongens door de bezetters worden opgepakt en afgevoerd om gedwongen te werken aan militaire objecten, zoals loopgraven, luchtafweerstellingen en tankgrachten, in het oosten van het land en in Duitsland.

Tijdens de hongerwinter viel een groot deel van het openbare leven stil. Fabrieken moesten vanwege het gebrek aan grondstoffen op halve kracht werken en waren ook vaak helemaal gesloten vanwege het gebrek aan personeel. Door ondervoeding, acute hongersnood en ziekten waren veel mensen simpelweg niet in staat om nog te kunnen werken. Ook bij de overheidsdiensten kreeg men steeds meer te kampen met onderbezetting van personeel. Zo werd er in de grote steden geen vuilnis meer opgehaald, lag het openbare vervoer grotendeels plat en werden mensen alleen nog maar in een ziekenhuis opgenomen als er een levensbedreigende situatie was. Chirurgen moesten hun operaties doen bij kaarslicht! Bioscopen en theaters bleven dicht en ook de scholen werden in de loop van de winter gesloten. Vanaf maart 1945 was het letterlijk doodstil op straat.

Uit de Amigoe van 5 mei 1995
Uit de Amigoe van 5 mei 1995

De slachtoffers
Tussen september 1944 en mei 1945 zouden zo'n 22.000 mensen als gevolg van de hongerwinter om het leven komen. Vooral bejaarden, kinderen en alleenstaanden vielen ten prooi aan de honger. Ook door slechte hygiënische omstandigheden werden veel mensen ziek. Er kwam zo goed als geen schoon water meer uit de waterleidingen en veel mensen hadden last van hoofdluizen, schurft en eczeem. Na eeuwen waren de grote vijanden van de mensheid en bondgenoten van de oorlog weer teruggekeerd: hongeroedeem, hongersnood en de hongerdood.

Uit De Heerenveensche koerier van 18 januari 1946
Uit De Heerenveensche koerier van 18 januari 1946