Rottingsgeur hangt boven puin Bengalese rampfabriek

Het dodental als gevolg van het instorten van een fabrieksgebouw in Bangladesh is opgelopen tot 547. Het bergen van de lichamen wordt steeds akeliger. Door de hoge temperaturen, meer dan dertig graden Celsius, zijn de lijken onder het puin gaan ontbinden. De geur van rottend vlees is een teken dat de bergingswerkers nog lang niet klaar zijn met hun werk.

De ontbinding is in sommige gevallen zo snel gegaan dat al botten zonder vlees worden gevonden, zeiden de reddingswerkers zaterdag. Met luchtverfrissers als wapen tegen de stank zetten zij hun werkzaamheden voort. Door het verderf zijn veel lichamen onherkenbaar geworden.

Het acht verdiepingen tellende bouwwerk in Savar, een buitenwijk van de hoofdstad Dhaka, zeeg op 24 april vanuit het niets ineen. In het gebouw waren vijf kledingfabriekjes gevestigd, waar, onder erbarmelijke omstandigheden, kleding werd geproduceerd voor westerse merken. De spotgoedkope arbeid in Bangladesh maakt het land aantrekkelijk voor afnemers van grote bedrijven in het Westen. Bangladesh profiteert hier zelf ook van. De kledingindustrie brengt jaarlijks miljarden in het laatje. De keerzijde is dat Bengalese bedrijven het vaak niet al te nauw nemen met arbeidsomstandigheden of veiligheidsmaatregelen.

Tussen de brokstukken van het pand in Savar zijn de reddingswerkers inmiddels aanbeland op een diepte waar de lichamen liggen van mensen die op de noodlottige dag net niet meer wisten te ontsnappen. Zij bevonden zich op de laagste verdiepingen van het gebouw toen zij door tonnen steen en cement bedolven werden.