Deense astronoom niet met kwik vergiftigd

Al sinds het plotselinge overlijden van Tycho Brahe in 1601 hing rond de dood van de Deense astronoom de vraag of hij vermoord was. Een ding is nu duidelijk: Brahe is niet met kwik vergiftigd. Dat hebben wetenschappers die het lichaam van Brahe hebben opgegraven donderdag gezegd.

Op drie verschillende manieren werd de hoeveelheid kwik in de menselijke resten gemeten, zei Kaare Lund Rasmussen, hoogleraar chemie aan de Universiteit van Zuid-Denemarken. "Alle tests tonen hetzelfde: dat het kwik-gehalte niet hoog genoeg was om dodelijk te zijn."

Waar de astronoom dan wel aan is overleden, is nog steeds niet bekend. Er worden nog andere tests verricht.

Lang werd aangenomen dat een blaasontsteking Brahe in zijn 54e levensjaar fataal is geworden. Legendarisch werd het verhaal dat hij tijdens een receptie aan het hof niet wilde breken met de etiquette en dus niet naar het toilet ging. Nierfalen is een andere veelgenoemde vermoedelijke oorzaak. Sommigen suggereerden dat Brahe met kwik was vergiftigd, door een hulpje van de koning of een andere rivaliserende astronoom, zoals de beroemde Johannes Kepler, die de assistent van Brahe was.

Onderzoek in 1996 in Zweden en later in Denemarken van haren uit zijn snor en van zijn hoofd - de haren werden bij een eerdere opgraving van zijn overblijfselen in 1901 verkregen - toonde een bijzonder hoge concentratie kwik aan. Hieruit ontstond de theorie dat Brahe zou zijn bezweken aan een kwikvergiftiging en misschien wel zou zijn vermoord.

In 2010 werden opnieuw resten opgegraven, waarna de theorie van de kwikvergiftiging werd verworpen. De tanden van de astronoom worden nog onderzocht. Mogelijk dat dat leidt tot een antwoord op de vraag die eeuwen geleden voor het eerst werd gesteld.

Brahe werd geboren in 1546 en is begraven in de Týnkerk in Praag. Na onenigheid met de Deense koning liet Brahe zijn wetenschappelijke observatorium op het eiland Hven achter zich en vertrok op uitnodiging van de Heilige Roomse keizer Rudolf II naar de Tsjechische hoofdstad. Zijn buitengewoon nauwkeurige waarnemingen van sterren en planeten droegen bij aan het ontstaan van de vroegmoderne astronomie. In 1573 beschreef hij als eerste een supernova, een exploderende ster.