Verkiezingscampagnes worden niet negatiever

Verkiezingscampagnes worden niet steeds negatiever. Bij de verkiezingen die tussen 1980 en 2006 plaatsvonden is geen stijging te zien van persoonlijke aanvallen of het zwartmaken van andere partijen. Dat blijkt uit onderzoek van Annemarie Walter, die donderdag op dit onderwerp promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.

Walter onderzocht het gebruik van negatieve campagnevoering door politieke partijen in Nederland, Engeland en Duitsland bij parlementsverkiezingen. Haar onderzoek weerspreekt dat West-Europese verkiezingscampagnes 'veramerikaniseren'. In de Verenigde Staten is wel een stijging te zien van negatieve campagnevoering.

In landen met een tweepartijenstelsel wordt negatiever campagne gevoerd dan in landen met meer partijen. Dat komt onder meer omdat in landen met een meerpartijenstelsel na de verkiezingen nog coalities gevormd moeten worden.

Daarnaast is de winst van een agressieve campagnestrategie onzekerder door het grote aantal alternatieven voor de kiezer. Oppositiepartijen, partijen die weinig regeringservaring hebben en partijen die ver verwijderd zijn van het politieke midden voeren vaker een negatieve campagne.

Het geslacht van de partijleider heeft geen invloed op de toon van de campagne. Vrouwelijke en mannelijke partijleiders verschillen noch in de mate waarin zij anderen aanvallen, noch in de inhoud van de aanvallen.

De enige uitzondering is de Britse premier Margaret Thatcher, wier campagnes in de jaren tachtig negatiever waren dan die van de mannelijke partijleiders. Geen verrassing, stelt Walter, gezien haar reputatie als sterke leider en de bijnaam 'iron lady'. Het gevonden verschil is dan ook geen sekse-effect, maar een 'Thatcher-effect'.