Voorwaardelijke vrijheid voor 1665 gevangenen

De afgelopen twee jaar zijn 1665 gedetineerden voorwaardelijk vrijgelaten. De helft moest zich aan bijzondere voorwaarden zoals een gebiedsverbod of verplichte behandeling houden.

Dat blijkt uit onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De uitvoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in 2008 ingevoerd om gedetineerden na hun vrijlating nog enige tijd onder toezicht te houden, verloopt op hoofdlijnen goed, concluderen de onderzoekers. Maar op het gebied van toezicht en tijdig verstrekken van informatie kan nog wel wat worden verbeterd.

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven (VVD) heeft maatregelen aangekondigd - en voor een deel al genomen - die overleg en aansluiting tussen de betrokken instanties moeten verbeteren. Door consequent overleg met het Openbaar Ministerie wordt bijvoorbeeld voorkomen dat verdachten die in hun proeftijd zitten worden vrijgelaten.

Gedetineerden worden sinds 1986 in principe vrijgelaten als twee derde van de straf erop zat. Door de voorwaardelijke invrijheidsstelling komen gevangenen die veroordeeld zijn tot minstens een jaar celstraf - zonder een deels voorwaardelijke straf of aansluitende maatregel als tbs - alleen nog onder voorwaarden vervroegd vrij.

Zij mogen zich gedurende hun proeftijd van minstens een jaar niet schuldig maken aan strafbare feiten, anders moeten ze de resterende gevangenisstraf alsnog uitzitten. Bovendien kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd, variërend van een meldingsplicht tot deelname aan hulpverlening of opname in een kliniek.