Mens ging vroeger noordelijk dan gedacht

De prehistorische mens trok veel eerder naar het noorden van Europa dan tot nog toe werd gedacht. Meer dan achthonderdduizend jaar geleden vestigden mensen zich al langs de Engelse oostkust. De ontdekking van stenen werktuigen op 135 kilometer ten noordoosten van Londen toont aan dat de mens al vroeg koude klimaten trotseerde.

Voorheen werd gedacht dat de mens -die een kleine twee miljoen jaar geleden in Afrika ontstond- vooral in relatief warme tropische wouden, steppen en gebieden rond de Middellandse Zee bleef voordat hij zich verspreidde in Eurazië.

"Wat we hebben gevonden ondermijnt de traditionele visie op hoe de mens zich verspreidde en reageerde op klimaatverandering", aldus Simon Parfitt van University College in Londen. "Het toont aan hoe weinig we eigenlijk weten over de trek uit Afrika."

In de buurt van Happisburgh, een dorpje aan de kust nabij Norfolk, werden 75 stenen werktuigen gevonden van achthonderd tot ruim negenhonderdduizend jaar geleden. Dat betekent dat de mens honderdduizend jaar eerder in Groot-Brittannië verscheen dan aanvankelijk werd gedacht. Parfitt en zijn collega's schreven over de vondst een artikel dat donderdag in het wetenschappelijke tijdschrift Nature wordt gepubliceerd.

Welke mensen deze werktuigen gebruikten is onbekend. Daarvoor is fossielenbewijs nodig, zegt antropoloog Eric Dalson van de universiteit van New York, die overigens zelf niet aan het onderzoek deelnam.

Het was een tijd dat er nog mammoeten en sabeltandtijgers rondliepen en de rivier Thames in zee stroomde op de plek waar de werktuigen zijn gevonden, negentig kilometer hoger dan waar de monding nu ligt. Het klimaat was wat kouder dan nu, zeker in de winter.

Het leven moet in die omstandigheden bijzonder zwaar zijn geweest. Dichtbegroeide wouden betekenden weinig eetbaar voedsel en een klein aantal prooidieren, die bovendien nog eens in een enorm gebied leefden. 's Winters was er ook nog eens minder daglicht om te jagen en verzamelen.

Opmerkelijk is dat deze mensen zich niet door de koude lieten wegjagen. De vraag is hoe ze zich wisten aan te passen. Waarschijnlijk hebben de nabijheid van een getij, moerassen en de kust geholpen. In geval van voedselschaarste waren er dan altijd nog zeewier, knollen en schelpdieren.

Maar hadden ze kleding, schuilplaatsen en waren ze het maken van vuur machtig? De vondst van de werktuigen roept meer vragen op dan dat er antwoorden zijn.