Oorlogsartikel ingezet tegen moslimverdachten

Tegen de twaalf moslimfundamentalisten die maandag voor de rechtbank in Rotterdam staan heeft het Openbaar Ministerie een opmerkelijk wetsartikel ingezet: Ze worden aangeklaagd voor het geven van hulp aan de vijand in oorlogstijd; artikel 102 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 102 werd na de Tweede Wereldoorlog gebruikt om landverraders en oorlogsmisdadigers te vervolgen. Het OM zegt dat de twaalf moslims tussen 1 april 2001 en 31 augustus 2002 Nederland en de Navo ernstig hebben geschaad door hulp te verlenen aan al-Qaida, de Taliban en het recruteren van strijders voor de Jihad. Daarbij gaat het onder meer om de recrutering van twee Nederlandse Marokkanen, die in december 2001 om het leven kwamen in de Indiase deelstaat Kashmir.

Victor Koppe, de advocaat die de twaalf moslims bijstaat, vindt de beschuldigingen 'bizar': ''Ik wist niet dat wij in oorlog waren en het blijft onduidelijk wat onder de Jihad wordt verstaan''. Zijn cliënten worden beschuldigd dat ze al-Qaida materieel, financieel en logistiek gesteund hebben. Bij hen werden op video opgenomen testamenten aangetroffen van toekomstige 'martelaren'. Verder wordt hen het vervalsen van paspoorten, valsheid in geschrifte, heling, drugshandel, mensensmokkel en illegaal wapenbezit ten laste gelegd.

De twaalf radicale moslims zouden banden onderhouden met de El-Fourqaan-moskee in Eindhoven, volgens justitie een belangrijk centrum voor het ronselen van Nederlandse jongeren voor de Jihad in Afghanistan, Algerije en Tsjetjenië. Het moskeebestuur en de daaraan verbonden omstreden stichting Al-Waqf al-Islami zijn niet bij het onderzoek betrokken. Ingewijden bij het OM vermoeden dat dit wel zal gaan gebeuren.