Negentien (S040)

bazbo

De jonge vrouw die hem tegemoet kwam, had haar kin geheven. Ze bekeek hem vanuit haar ooghoeken wat geringschattend, zo leek het. Nu zag hij er niet zo florissant uit. Hij had er al een half uur op zitten. Zijn lange grijze haren slingerden door de war, er zaten natte vlekken van het zweet in zijn shirt en zijn schoenen waren vuil van de plassen die hij niet had kunnen ontwijken. Het kon hem niet zo veel schelen hoe men dacht over hoe hij eruit zag. Hij negeerde de voorbijganger en liep door. 

Toen hoorde hij zijn voornaam roepen. Al rennende keek hij om. De jonge vrouw kwam teruggefietst en ze had hem nu bijna ingehaald.
'Pardon?' zei hij, terwijl hij halt hield.
Ze stopte haar fiets naast hem en zette een voet aan de grond.
'Ben jij het nou wel of niet?' vroeg ze.
'Ik ben het wel,' lachte hij. 'Maar wie bedoel je?'
Ze zei zijn voornaam nog een keer.
'Dat ben ik,' gaf hij toe. 'Maar wie ben jij?'
'Duh,' zei ze, op een verveeld toontje. Toen trok ze een brede grijns.
'Isolde!'

'Je weet het weer.' Haar ogen glinsterden. 'Hoe lang is het geleden,' vroeg ze, 'dat we elkaar ontmoetten in het park?'
'Een jaar of vier geleden,' denk ik. 'Hoe oud was je toen? Veertien? Vijftien?'
'Haha ja, dat zou kunnen. Ik ben nu negentien.'
De schrijver glimlachte.
'Wat lach je?' vroeg ze.
'De tijd gaat hard.'
'Nee, hoor. Jij bent geen bal veranderd.'
'Maar jij wel,' zei hij. 'Ik herkende je niet.'
'Kom, laten we even bijkletsen. Ginds begint het park. Daar is vast wel weer een bankje vrij.'
Hij bekeek haar.

Ze droeg stevige laarzen zonder hak, een korte rok met daaronder een strakke legging met zwarte en witte strepen. Een spijkerjasje, een zwart topje. Haar halflange donkere haren hingen over haar schouders. Haar gezicht had volwassener trekken gekregen, maar toch lachte ze hem ondeugend toe. Nog altijd die sproetjes rond haar neus, al zag je die nauwelijks vanwege de bril met het zwarte montuur. Bijna geen make-up op haar gezicht en grote ringen in haar oren.

'Wat?' vroeg ze. 'Wat kijk je? Of moet je nog verder met rennen?'
'Nee, nee. Daarmee was ik toch al bijna klaar. Kom, we gaan naar het park.' Hij keek spiedend om zich heen, alsof hij bang was betrapt te worden. Bijna had hij haar bij de hand gepakt.

Dik vier jaar geleden was hij haar tegengekomen. Ook ergens hier in het park. Daarna hadden ze elkaar vaker getroffen. Op een bank praatten ze over hun levens. Isolde over haar school, haar ouders, haar vriendinnen die haar voornaam afkortten tot Iso of Ies. Hij noemde haar Duh. Zelf vertelde hij niet zo veel, maar ze vroeg hem van alles en toen kon hij niet anders. Veel had hij ook niet te vertellen over zijn sobere leven.

'Hoe gaat het met je?' vroeg ze, toen ze naast hem zat op hun oude vertrouwde bank.
'Goed,' zei hij. 'Beter.'
'Je ziet er goed uit.'
'Ik? Nu? Met mijn bezwete stinklijf?'
'Je weet best wat ik bedoel,' lachte ze. 'Deed je toen ook al aan hardlopen?'
'Ja, maar ik was er nog niet zo lang mee bezig. Ik was er nog niet bedreven in en ik koos routes waar niemand mij zag. Maar het doet me goed.'
'Hoe vaak loop je? En loop je ver?'
'Om de dag een half uur tot een uur. Het is fijn om mijn hoofd leeg te maken.'
'Vandaar dat je me niet zag en herkende. Ik zou ook meer aan sport moeten doen om mijn lichaam in conditie te houden.'
'Jouw lichaam is in een uitstekende conditie, Duh.'
'Dank je.' Ze lachte weer. 'Maar ik vind het knap van je.'
'Ik kan niet anders.'
Haar lach werd wat treuriger. 'En verder? Vier jaar geleden vertelde je dat je niet meer kon schrijven. Lukt het inmiddels weer?'
De schrijver staarde voor zich uit en was een tijdje stil. Toen zei hij: 'Nee. Soms typ ik iets in, maar ik ben er nooit tevreden over. Het is niets. Maar het is niet erg. Er zijn andere dingen voor in de plaats gekomen.'
'Hardlopen bijvoorbeeld?'
'Precies. Bijvoorbeeld. En wie weet ooit, wie weet komt ooit het moment dat ik me weer kan verliezen in de Wereld van het Waarachtig Schrijven.' Veel geloofde hij er zelf niet van. Hij bleef even stil en keek haar toen weer aan. 'Maar nu jij.'

Ze vertelde. Haar middelbare school had ze afgerond. Ze wist niet wat ze precies wilde gaan doen. Iets met mensen, dus koos ze voor een mbo-opleiding social work. Het ging haar gemakkelijk af. Ze kon thuis bij haar ouders blijven wonen en had tijd om met vriendinnen af te spreken. Een vriendje? Nee, ze moest er nog even niet aan denken. De meeste jongens waren zo kinderachtig, deden zo stom stoer met hun bromscooter, hun schoudertasje, hun rapmuziek of hun verhalen over bier zuipen. Liever sprak ze met de meiden af en gingen ze samen een film kijken of bij iemand thuis spelletjes spelen. Gisterenavond waren ze bij elkaar geweest bij een van de vriendinnen en hadden ze lol gehad en ze waren blijven slapen en nu was ze dan onderweg naar huis, want vandaag zou ze haar moeder helpen met de zolder opruimen. Ze vertelde.

'Maar,' zei ze plots, terwijl ze opstond, 'ik moet nu gaan. Zie ik je weer?'
'Ik loop hier om de dag 's morgens vroeg.'
'Kunnen we niet gewoon iets afspreken?'
'Afspreken?' vroeg hij geschrokken. Hij stond ook op. 'Jij? Met mij?'
'Ja, of wil je dat liever niet?'
'Eh, nou … dat is het niet, maar …'
'Maar? Maar wat?'
'Weet je, voor mij is het wat ongemakkelijk.'
'Ongemakkelijk? Gewoon ja zeggen is toch niet moeilijk?'
'Haha, nee. Maar bedenk je eens. Ik ben een ouwe vent en dan met zo'n mooie jonge meid…'
'Jij bent echt niet veranderd. Vier jaar geleden was je ook al zo verlegen.'
'Verlegen is het niet. Voorzichtig ben ik wel.'
'Wil je me wat aandoen dan?' lachte ze.
'Nee nee, dat is het niet. Wat wij doen is echt niet fout. We kletsen gezellig en hebben gewoon contact van mens tot mens.'
'Nou dan. Kun je zaterdagmiddag? Vier uur hier bij deze bank?'
'Eh ja, dan kan ik wel, maar…'
'Mooi. Zien we elkaar dan. En geen gemaar.'
'Ik zou niet willen dat jij schade ondervindt van dat ik je zo persoonlijk benader.'
'Ho ho! Ik ben degene die wat wil afspreken, niet jij!' Ze lachte.
'Ja, ik weet het. Maar het voelt niet vanzelfsprekend. Ik ben de oude man en jij de jonge vrouw.'
'Ben je bang dat anderen er wat van vinden?'
'Ik ben niet bang voor mezelf. Wel voor jou.'
'Je bent een malle. Maak je geen zorgen. We gaan iets afspreken. We gaan verder kletsen en ergens wat drinken of zo en wie weet wat er verder nog gebeurt en nou krijg je een kus.' Ze deed een stap naar hem toe, pakte hem bij de schouders en zoende hem op zijn wang. 'Tot zaterdag vier uur.' Ze draaide zich om, pakte haar fiets en stapte op. 'Be here.'

Het duurde even voor hij zijn gedachten weer wat op orde had. Een afspraak. Zaterdag. Vier uur in de middag. Hier. Met Isolde, het meisje dat hij Duh noemde. Het grote kartelmes maar thuis op het aanrecht laten, leek hem.
Toen hij wat rustiger was geworden, vervolgde hij zijn weg door het park. Na een paar passen maakte hij vaart en rende hij verder.

Zij voelt zich veilig. Hoe hij zich voelde wist hij niet goed, maar de laatste anderhalve kilometer vloog de schrijver naar huis.

-
Apeldoorn, juli 2020