Diggelen (S036)

bazbo

Oei, het was druk. Dat kwam niet als een verrassing. Dat niet. Hij had het kunnen weten. Het was vier uur geweest, dus de spits was op gang. Op het perronnetje van het busstation stonden mensen kop aan kont te wachten. Het liefst had hij zich omgedraaid en gewacht tot het weer rustiger zou zijn. Maar hoe lang zou dat kunnen duren? Hij keek om zich heen. Ver weg hing een klok. Bijna kwart voor vijf. Rustiger? Dan kon hij nog wel eens anderhalf uur moeten wachten. Dat ging hem te ver. Zo zeer wilde hij zich niet laten leiden door zijn angst. Bovendien: daar was de bus. De schrijver haalde diep adem.

Gelukkig, het was zo'n grote bus, zo'n harmonicageval. Precies waar hij stond op het perronnetje openden de achterdeuren. Hij stapte in en hield zijn kaart voor de lezer. Het piepje klonk en het groene lampje brandde even. Links achterin waren nog plekken vrij. Hij nam plaats op een enkele bank bij het raam en zette zijn kleine tas op de zitting naast hem. Uit de tas pakte hij zijn e-reader. Zijn leesbril stond op zijn hoofd, dus die schoof hij naar beneden. De bus zette zich in beweging.

Bij de eerste halte stond opnieuw een grote meute reizigers. De schrijver merkte niet dat de bus tot stilstand was gekomen en bleef verdiept in zijn boek.
'Mag ik hier zitten?'
De stem deed hem opschrikken. 'Ja natuurlijk, joh,' zei hij zacht. Snel griste hij zijn tas van de zitting naast hem en legde hij die op zijn schoot. Toen keek hij naar de persoon die naast hem kwam zitten.
Het was een meisje of een jonge vrouw van een jaar of negentien, twintig. Ze droeg een zwarte legging en een zwarte trui. Daaroverheen een halflange zalmroze jas, die open hing. Om haar hals een gele sjaal. Ze legde haar zwarte lederen tas op haar smalle bovenbenen. Haar lange steile haren waren glanzend en pikzwart. Ze had haar hoofd van hem weggedraaid en sprak met iemand aan de andere kant van het gangpad.

Even boog hij naar voren, zogenaamd om aan zijn knie te krabben, maar ondertussen wierp hij een blik. Aan de andere kant van het gangpad zat een mollig blond meisje, dat op een telefoon keek en ondertussen praatte met het meisje dat naast hem zat.
Hij kon niet verstaan waar het gesprek over ging. Het mollige meisje had op zich een heldere stem, maar de bus was gevuld met geroezemoes. Eind van de dag. Een boel studenten die de streekbus naar huis namen.

De schrijver keek weer op zijn e-reader. Met zijn duim schoof hij de pagina's verder, zonder dat hij ze goed had gelezen. Hij hield zijn ogen gesloten. Een bovenbeen duwde zachtjes tegen hem aan. Hij voelde zich ongemakkelijk. Aan de ene kant vond hij de warmte tegen zijn eigen dijbeen wel prettig; aan de andere kant werd hij wat verlegen van de intimiteit die hij nu deelde met de jonge vrouw.
De jonge vrouw zelf leek nergens iets van te merken. Ze bleef druk in gesprek met het mollige meisje aan de andere kant van het gangpad. De reis duurde voort. Hij durfde zich nauwelijks te verroeren en nóg een keer naar haar proberen te kijken, dorst hij al helemaal niet.

Terwijl hij de pagina's verder schoof, keek hij naar buiten. De rit voerde over de snelweg en kwam langs bossen en struiken. Andere keren dat hij hier reed was het donker; nu was er veel te veel daglicht om reeën, dam- en edelherten te spotten. Naast zich hoorde hij de zachte stem en rook hij de zoetige geur van de jonge vrouw naast hem. Dat hij zo vol van haar was, kon dat wel? Was het niet al te ongepast? Snel keek hij weer op zijn e-reader en probeerde hij zich te concentreren op de letters. Die zag hij. De woorden echter niet en al helemaal niet de zinnen en de betekenis ervan.

Plots schrok hij op. Hij keek door het raam. Ik ben er bijna, dacht hij. Hij stopte de e-reader in zijn tas. Vervolgens pakte hij de leesbril van zijn neus en stak die in de brillenkoker die hij uit zijn binnenzak had gehaald. Toen zette hij zijn tas op schoot. De bus had bijna de halte bereikt waar hij eruit moest. Daarna was het grote station en dus het eindpunt van de lijn.

Waren dit genoeg signalen voor de jonge vrouw naast hem? Had ze door dat hij aanstalten maakte om op te staan, dat hij een soort woordeloos teken gaf dat hij er even langs wilde?
'Mot je eruit?' klonk het bits. Ze zuchtte geërgerd en stond op. Daarvoor moest ze eerst haar tas van schoot af halen. Ze pakte de zitting van de bank voor haar beet, liep een stukje naar voren en plofte op de lege zitting daar.
De schrijver stapte uit. Met dat hij buiten op het trottoir stond, sloeg een herfstige windvlaag in zijn gezicht. Die deed zijn ogen tranen. Zie, daar viel zijn wereldbeeld en hoop voor de mensheid aan diggelen.

-
Apeldoorn, oktober 2018

-

Dit is het zesendertigste deel in de eindeloze serie Schrijver.