De kracht

bazbo

De kracht waarmee de windvlaag plastic zakjes, lege koffiebekers en ander afval door de lege winkelstraat doet zeilen, is fiks. De straatvegers zijn al lang geweest. Of ze hebben deze troep gemist of het is van na de schoonmaakronde. Doorgaans komt de veegwagen enige tijd na winkelsluiting en dan is het al aardig stil in de straten. Dus waar al dat zwerfaval dan vandaan komt? Het is een vraag waar Ronald Haamschaar niet lang bij stil staat. Hij is bezig met iets anders. Zijn ogen zijn al lang en breed gewend aan de duisternis. De meeste etalages zijn donker, de gordijnen van de bovenwoningen zijn gesloten en het zijn slechts de straatlantaarns die voor verlichting zorgen.

In de winkelstraat moet hij dan ook niet zijn, dus loopt hij verder. De wind is kil. Gelukkig draagt hij zijn lange jas. Die is winddicht. Bovendien stapt hij aardig door, dat houdt hem ook warm.
Aan het eind van de winkelstraat komt Ronald op een pleintje. In het midden is een perk, een parkje met wat bomen en struiken erin. Eromheen cafés en terrassen. Geroezemoes overal. Er komt iemand op hem af. Nou ja, de figuur loopt onvast op de benen. Even lijkt het of hij Ronald wil vastklampen, maar die doet snel een stap opzij. De man laat een luide boer en zwalkt de winkelstraat in.
Ronald loopt over het plein. Hij kijkt niet naar de mensen op de terrassen. Daarginds moet hij zijn, daar is de straat en de buurt. Midden op het plein komt er weer iemand op hem af. Een man met een spijkerbroek, sportschoenen, een korte jas en een baseballpet op. Ronald loopt door. Als de man vlak bij hem is, gaat hij vlak voor hem staan. Ronald stopt en kijkt hem aan.
'Hé joh, hasj kopen?' zegt de man.
'Ga weg.' Meer zegt Ronald niet. Hij zegt het rustig en blijft de man ijzig aankijken.
Meer is ook niet nodig. De ander stopt zijn hand weer weg en zet het op een lopen.

Aan de andere kant van het plein komen meerdere straten uit. Ronald kiest de smalle straat, waar geen auto's staan. In de huizen is het donker. Veel gordijnen zijn gesloten. Verderop is er wat meer licht. Vastberaden loopt hij erheen. Op een meter of vijftig afstand van het licht blijft hij even staan. Ronald ziet een raam, van waaruit een rode gloed naar buiten komt.
Langzaam gaat hij dichterbij het raam staan, tot hij nog geen meter van de ruit verwijderd is en hij naar binnen kan kijken. Na een minuut sluit hij zijn ogen. Hij zucht diep, laat zijn gedachten en gevoelens in hem opkomen en dan -

- - lief is. een zachte ronding. strelen. ginds is het licht – dat als – ik wil niet, maar kan niet, de pijn – iemand moet het doen. moet, moet – het is nu eenmaal de opdracht – waarom moet alles stuk, daarom – zou ik het zelf anders, nee – dáár, ik heb er een neus voor. dacht je dat ik, zeker met het zicht op wat komen gaat, waar, warempel, wat is echt – op zoek, je weet heus, toch – denk aan de deadline - gepakt. verdiende loon, je hebt het zelf. schreeuw maar, het helpt je niet meer. niemand die je, niemand die je kan, helemaal alleen, behalve – het is beter zo, maar als je – dat en meer. totdat – een schrale troost, misschien – je bent niet alleen. wees niet – bid, desnoods, als dat je helpt. mij deert het niet, voor mij is het slechts een kwestie van – bloed, veel - volbracht, voor nu - tot op het bot ge-

- moet weg. Ronald zet het op een lopen. Vlug, ergens een steeg in! Er is er eentje niet veel verder. Rechtsaf. Bijna botst hij op een grote vuilcontainer die precies om de hoek staat. Ronald weet hem maar net te ontwijken. En verder draaft hij. Waarom? Vanwaar die plotse paniek? Iets. Iets is het. Iets zegt hem dat hij voort moet rennen. Dat doet hij. De steeg komt uit op een bredere straat. Linksaf. Het is een smalle straat. De huizen klimmen aan weerszijden omhoog. Ook hier is het donker. Geen straatverlichting. Normaal rent hij nooit zo lang, maar nu weet hij van geen ophouden. Weg van hier. Er is iets niet pluis. Kan hij hier rechts? Ja. Weer een steeg. Er staan fietsen tegen het gebouw. Hij kan er maar net langs. Toch lukt het. De steeg maakt een slinger naar links en dan naar rechts. Kan hij nu dan stoppen? Is het nu veilig? Ronald houdt op met rennen. Zijn adem is snel en zijn hart bonkt in zijn keel. Voorzichtig kijkt hij achterom. Niets, niemand. Dan draait hij zich weer om. Waar is hij?

Nog nahijgend wandelt hij nu verder. Daar is het einde van de steeg. Op de hoek staat een straatlantaarn. Het licht doet hem een beetje pijn aan zijn ogen, maar het went. Als hij onder de paal staat, kijkt hij links en dan rechts. Ah, hier herkent hij het. Dit was de winkelstraat waar hij eerder was. Het is er nog steeds doodstil en de wind blaast het afval her en der heen. Rechtsaf en rustig de straat uit lopen. Er waait een lege plastic zak tegen zijn been. Eigenlijk zou Ronald Haamschaar hem moeten oppakken en in de dichtstbijzijnde afvalbak gooien, maar daarvoor ontbreekt hem nu de kracht.

-
Apeldoorn, augustus 2018