Lotgenoten (0009)

bazbo

Lotgenoten,

Ik haalde sap. Dat zat zo. Op zondag lunchen we uitgebreid en daar hoort sinaasappelsap bij. O, zit dat zo. Nu zou ik zelf sap kunnen persen van verse sinaasappels, maar ik heb geen persapparaat en met een handpersje draaien, klooien en kliederen, daar pas ik voor. Vandaar dat ik in een supermarkt flessen koop, met op het etiket de tekst: 'Versgeperst sap'. Dat sap in die flessen is helemaal niet vers geperst. Toch koop ik die flessentrekkerij. Soms houd ik mezelf willens en wetens voor de gek. Dat je het weet. Ik weet het ook wel. Heus wel. Maar waarom had ik geen persapparaat? Dat zat zo.

Nu een jaar geleden zijn we kleiner gaan wonen. De zeer ruime eengezinswoning met enorme keuken en vier slaapkamers maakte plaats voor een appartement van net geen tachtig vierkante meter. De helft van die tachtig vierkante meter wordt in beslag genomen door de woonkamer, in de overige veertig vierkante meter is er net plek voor anderhalve slaapkamer, een hal, een zeer kleine badkamer, een toilethokje en een erg krappe keuken. Op het aanrecht staat een koffieapparaat en dan heb ik nog zestig centimeter werkblad over. Meer niet. De keukenkastjes hebben we hoogst efficiënt moeten indelen, ook de verdere opslagruimte is beperkt en de prioriteit van een persapparaat ligt bij ons ronduit laag. Vandaar dat we ons behelpen met die flessen versgeperst sap uit de supermarkt.

Nu is zelfs onze koel-vriescombinatie niet een van de allergrootste, dus onze voorraad flessen versgeperst sap bewaren we in de berging. Om bij de berging te komen, moet ik twee verdiepingen naar beneden en dan nog eentje, zodat ik uiteindelijk beland in het souterrain. Daar bevind zich onze kelderbox. Er passen twee fietsen in en dan is er nog net voldoende ruimte voor een diepvries en daarbovenop een tafelmodel koelkast. In die koelkast lagen dus die flessen.
De uitgebreide lunches vinden doorgaans plaats in het weekend en nu was het zondag, dus was ik de trappen afgedaald naar de kelder, pakte ik een fles versgeperst sap en was ik alweer onderweg terug naar boven. Met de trap.

Vanzelfsprekend is er een lift in ons appartementencomplex aanwezig, maar die gebruik ik zo weinig mogelijk. Met de trap ga ik en met de trap zal ik gaan zo veel en zo lang ik maar kan. Ik hecht veel waarde aan bewegen. Eerder vond ik dat ik uiterst zuinig moest zijn op mijn spieren en gewrichten door ze zo min mogelijk te gebruiken, maar sinds enkele jaren ben ik bekeerd. In de middagpauzes van mijn veelal zittend werk ga ik een half uur door veld en bos sjouwen, thuis haal ik lopend de boodschappen bij allerlei winkels in de omgeving, in ons zo majestueuze Apeldoorn doe ik verder alles op de fiets, ik loop drie keer in de week mijn rondje hard en de trappen op en neer in ons appartementencomplex doe ik met de trap. Door te bewegen maak ik mijn hoofd leeg en voel ik me lekker in mijn lijf. En dat op mijn tweeënvijftigste. Het maakt ook dat ik behoefte heb aan goede voeding, dus alles vers en zo biologisch mogelijk. Voeding en geen vulling. Waarom ik dan aan die versgeperste sap uit een fles ga, kan ik mezelf ook nog niet zo goed verantwoorden en dat ga ik hier dan ook niet doen. En wat jullie ervan vinden, zal me helemaal aan mijn gat geuren.

Met een goed gekoelde fles versgeperst sap (lekker koud, dan proef je die smaak tenminste niet) beklom ik de eerste trap en zo kwam ik terecht op de begane grond. In het midden van het trappenhuis bevindt zich de lift (die ik dus niet nam) en de trappen draaien als het ware om de liftkoker heen. Als je op de begane grond bent aangekomen en je wilt verder naar boven (naar de tweede verdieping, bijvoorbeeld), dan moet je voor de liftdeuren langs naar de volgende trap. Dat deed ik.
Vlak voordat ik langs de liftdeuren liep, schoven die open. Er kwam iemand naar buiten. Ik botste bijna tegen haar op.

'Hoi,' zei ze.
'Hal-lo. Goedemorgen,' wist ik uit te brengen.
De wonderschone met de enorme bos zwarte krullen lachte haar parelwitte tanden bloot en deed haar donkere ogen glinsteren. Toen liep ze door naar de uitgang van ons flatgebouw. Ik keek haar na. Een zwart leren jasje, zwarte sportschoenen en een grijze yogabroek. In die yogabroek zat een hoogst aangename achterkant. Jammer dat die achterkant steeds verder van mij af bewoog. Ze keek niet om. Als ze dat wel gedaan zou hebben, zou ze hebben gezien dat ik helemaal ondersteboven was.

Tweeënvijftig jaar. Nog tweeënhalve maand en dan ben ik drieënvijftig. Hoe kan het toch dat ik nog altijd zo van slag raak als ik een mooie meid tegenkom? In de afgelopen tweeënvijftig jaar heb ik heus wel meer aantrekkelijke vrouwen ontmoet, gesproken en soms ook wel aangeraakt. Maar vertrouwd is het nooit. Was het maar waar. Iedere keer weer sta ik met knikkende knieën, klapperende tanden en bibberende stem voor me uit te hakkelen. Behalve bij De Vrouw. Maar ja, met De Vrouw ben ik nu eenmaal getrouwd, dus dat telt niet. Nu was de schoonheid met wie ik bijna in botsing was gekomen een jaar of twintig en volgens mij Marokkaanse of dergelijke, maar het kan me net zo goed gebeuren bij een wat oudere en oer-Hollandse. Zweet in mijn handen en tegelijkertijd kippenvel op mijn armen en rug. Niets viezigs-seksueels, wel de aandrang haar heel dicht bij mij te houden. Armen om haar heen, haar warmte tegen me aan. Hunkering naar nabijheid, tegelijkertijd creëer ik zelf afstand. Meer dan verzuchting is het nooit. Altijd angst. Het komt door vroeger, weet ik. Lach ik, ook. Nog altijd ben ik soms dat immens verlegen jochie dat bang is om naar meisjes te kijken, laat staan dat hij met ze durft te praten om te zeggen wat hij het liefste zou willen. Iets met de grond en een gapend gat.

Ik was niet blijven staan gapen naar haar gat. Heus niet. Dat u niet denkt. Ik vervolgde mijn weg, klom de treden op en toen de trap de draai maakte om de liftkoker heen, was ze helemaal uit mijn zicht verdwenen. Zelf viel ik natuurlijk in honderdduizend brokstukken uit elkaar. Eenmaal in huis bij de lunch smaakte dat hele versgeperste sap nergens naar.

Wat een avonturen weer.

-
Apeldoorn, februari 2018