ThuisbeZorgd

HijZiet

Zondagochtend zat ik een half uur vroeger dan gepland in de woonkamer. Treinkaartjes klaar. Tas gereed. Wat eten voor onderweg. Als ik nu al zou wegrijden dan was ik een kwartier eerder op het station in Hengelo dan dat de trein zou komen. Niets, maar dan ook niets kon mij gebeuren. Meneer liever te vroeg dan te laat was meer dan gereed.

Hup, de auto in, starten en vlug het kacheltje aan op de enige dag dat het goed vroor. Appeltje op de bijrijdersstoel, radio aan en gaan! De straat uit, rechtsaf en… alles viel uit. Motor, radio, kacheltje. Zelfs mijn appel zag er fletser uit. Nog een beetje rollend kon ik de auto nog net ietwat christelijk langs de kant van de weg zetten. Dat op een zondag.

Bedenk zelf een willekeurig soort menselijke vleeswaren, die men vaak niet hardop uit durft te spreken en vul dat hier in. Keer tien met een paar ziektes. Dat ook op een zondag. Michiel op zijn christelijks.

De auto ging niet meer naar voor of naar achter. In mijn gedachten zag ik de trein al vanaf het station vertrekken. Rustig blijven. Nadenken. Ergens tussen mijn scheldwoorden door begon het verstand weer te werken. Wat te doen? Eerst vriendin inlichten. Zij lag honderd meter verderop nog te slapen in de veronderstelling dat ik op weg was naar Hengelo. Haar eerst maar eens vertellen dat het eindstation letterlijk om de hoek van de straat lag. De auto. Hoe kreeg ik die weg? Vroege zondagochtend. Geen hond was nog wakker. Ook de baasjes van de honden nog niet. Sta je met een dieselauto die amper in je eentje te duwen is in je eentje. Laat staan in combinatie met sturen. Twintig meter verder zag ik een vrije parkeerplaats. Alleen leek deze twintig meter net zo ver weg als het station in Hengelo.

Terwijl mijn hersens kraakten over deze schier onmogelijke opgave doemde er in de verte een auto op. Deze kwam dichterbij en ik ontwaarde op de zijkant teksten van de thuiszorg. Dit was mijn kans! Ik zwaaide met mijn armen en ze stopte! Ze moest ook wel want ik had inmiddels mijn auto midden op de weg geduwd. Toch nog een beetje een winsituatie gecreëerd.

Een best wel stevige tante stapte uit de auto. Netjes in uniform en met een zelfverzekerde blik.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze gedecideerd en ik voelde het natuurlijke overwicht gecombineerd met zorg over mij heen stromen.

Ik legde haar netjes uit dat mijn auto KO was gegaan in de eerste bocht en dat ik een moedige poging deed om hem in het parkeerhaventje te krijgen. Of ze mee wilde helpen duwen.

‘Ga maar zitten.’

‘Euh… wat?’

‘Ga maar zitten,’ herhaalde ze en stroopte haar mouwen op.

‘Maar moeten we niet samen duwen?’

‘Nee. Jij gaat sturen. Jou duw ik er wel bij.’

Heel even aarzelde ik, maar bekeek toen haar armen. Kleine boomstammen, waarmee ze wel vijf cliënten tegelijkertijd een bad in en uit kon hijsen. Dat waarschijnlijk wel tien keer achter elkaar en ook nog eens geblinddoekt. Tja, zo’n vrouw spreek je niet tegen. Ik ging braaf zitten.

Achter het stuur draaide ik me nog om. Ik wilde haar nog zeggen dat de auto zwaar stuurde, maar de wagen schoot vooruit! Ik hing met mijn wilgjes aan het stuur om bij te draaien! Voordat ik het wist stond ik op de parkeerplaats. In de binnenspiegel zag ik hoe de vrouw haar handen tegen elkaar afklapte. Ze zei nog net niet: Zo, nu eerst een biertje.

‘Nou… bedankt,’ stamelde ik. Wat moest je anders zeggen tegen iemand die zojuist in haar eentje je wagen met chauffeur en al een parkeerplaats had opgeduwd.

‘Graag gedaan, hoor!’

Ze liep terug naar haar eigen auto.

‘Je redt je wel, toch? Ga ik naar mijn volgende klus,’ lachte ze.

Ja, ik zou me wel redden. Net zoals ik die ochtend de trein nog gered heb. Goh, die thuiszorg. Die staan hun mannetje wel!