Dodelijk verleden 44

Dick (Bornfree)

Ik kende het, het was mijn apotheek in Nederland. Ik raakte de spullen die in mijn omgeving stonden aan om er zeker van te zijn dat ik niet droomde, alles voelde heel echt. Toch was er iets dat niet klopte, het rook niet als mijn apotheek. Ik wist nu dat ik er niet was en dat ik dus moest dromen. Maar het was zo verdomd echt. Ik opende mijn ogen en zag Greta.
‘Jezus, wat doe je met mij? Hoe is het mogelijk dat alles zo echt was?’ Ze pakte mijn handen. Haar ogen straalden en ik snapte absoluut niet waarom.
‘Ik breng je in je dromen waar je wezen wilt, maar ik kan je helaas niet in het echt laten gaan.’
‘Waarom niet? In godsnaam, waarom niet?’ vroeg ik met een trillende stem. Op dat moment sloegen de kogels door de ruimte en vraten zich een weg in de muren van Greta’s hut. Ik zag haar gezicht direct verstarren en vergrauwen. Ik had zoiets nog nooit bij een mens waargenomen, niet zo snel. Het leek of alle levensenergie haar lichaam verliet en zij tientallen jaren ouder werd in luttele seconden.
‘Ga op de grond liggen, Martha!’ gilde ze met een stem die ik nog niet eerder gehoord had, koud en ruw. Dat gaf mij direct een rilling over mijn rug. Ik liet mij op de grond vallen. Er werd verschrikkelijk gevochten buiten. Mitrailleursalvo’s vanaf het dek en inslagen in het schip. Ik hoorde ook ontploffingen, alsof er bommen ontploften. We werden beschoten en ik had in ieder geval geen flauw idee door wie. Greta was verdwenen, ik had haar niet zien weggaan. Als ik bij was, merkte ik dat ik de hele tijd geconfronteerd werd met vage shit. Er gebeurden dingen die menselijkerwijs niet mogelijk waren.

Maar zo plotseling als het schieten begonnen was, stopte het ook. Het was stil, alleen het gekerm van beveiligers die geraakt waren. Het was ver weg, maar ik hoorde het wel omdat de patrijsramen van Greta’s kamer openstonden. Ik hoorde de stem van Greta, haar normale stem weer. Maar ze was er niet, ik begreep er niets van. Ik moest naar het dek komen met mijn medische koffer.
Toen ik op het bovendek was, zag ik overal gewonde beveiligers. Ik schatte dat er een stuk of tien geraakt waren. Ik zag Greta en Carlos druk met elkaar praten, ik verstond er flarden van. Ik begreep dat Greta wilde dat er zo snel mogelijk nieuw personeel kwam en dat de boot direct gerepareerd moest worden. Ik zag ook mannen in het water drijven, geen personeel van Carlos. Het moesten de aanvallers dus zijn. Ik zag twee kleinere schepen branden, ze stonden op het punt te zinken. Maar ik zag er ook nog beweging op, gewonde mannen. Ik liep naar Giuseppe die bezig was een vol magazijn in zijn wapen te doen.
‘Er leven nog mensen op die zinkende schepen, Giuseppe. Die moeten we redden.’ Hij keek mij met een dode blik in zijn gezicht aan, richtte zijn wapen op het zinkende schip en leegde zijn wapen. Oorverdovende knallen. Ik gilde het uit. Mannen gleden dodelijk gewond van het schip dat nu razendsnel zonk. ‘Moordenaar!’ gilde ik.

‘Ja, dat zal best Mc Craw, maar volgens mij vielen ze ons aan. En wees blij dat we op deze boot zijn. Op iedere andere boot hadden we het verloren.’
‘En waarom is dat?’ vroeg ik nog steeds een beetje over mijn toeren. Hij kwam naar mij toe keek mij recht in de ogen aan.
‘Omdat deze boot bestuurd wordt door krachten waar wij niet veel van begrijpen.’ Hij sprak deze woorden en verdween direct. Ik moest de gewonden helpen en had daar de komende vierentwintig uur mijn handen vol aan. Ik wilde morfine hebben en assistentie om gewonden te opereren terwijl ik daar geen moer verstand van had, maar iedereen op het schip, inclusief Greta en Carlos, geloofde in het feit dat ik een allround arts was. De assistentie kwam van Karl, die kreeg toestemming van Carlos mij te helpen. Onder het opereren wilde ik toch met Karl praten.
‘Karl, wat was dit nu allemaal? Wie schoten op ons? Maar ook waarom?’
‘Je wilt het niet weten’, zei hij met een ernstige ondertoon.
‘Juist wel, man. Jezus, je wordt niet elke dag beschoten. En hoe wisten ze precies welk schip ze op deze grote oceaan nodig hadden? Hoe konden ze ons vinden?’
‘Oké, als je aandringt.’ Hij stopte met spreken, ik keek hem aan terwijl er weer een bloedvat ging spuiten. ‘Verdomme, hij bloedt dood zo’, siste hij.
‘Klemmen Karl, klemmen!’ Ik klemde het bloedvat af en wist dat dit wel even kon maar ik moest wel direct gaan hechten. Ik kon Karl niets meer vragen. Pas toen het vat dicht was, keek ik hem vragend aan. Ik wilde echt weten wat er nu gebeurd was.
‘De clan van Jochem zit achter jou aan’, zei hij aarzelend.
‘Verdomme, na al die tijd? Wat willen ze nog van mij? En hoe weet jij dat?’ Ik kreeg het bloedvat niet dichtgehecht en begon mij zorgen te maken om het leven van de beveiliger.
‘Jij hebt ze niet gezien, ik wel, heb ook op ze geschoten. Het waren mannen van Jochem, vooral de oude kliek. De meest trouwe soldaten.’ Plotseling stond Greta bij ons. Karl schrok, ik ook, we hadden haar niet aan zien komen. Er waren momenten dat ik twijfelde of ze wel menselijk was. Dan zat ze weer in een rolstoel en dan liep ze weer vrolijk rond. Ze keek naar mijn handen, stopte haar eigen hand zonder beschermende handschoenen in de wond van de beveiliger. Ik voelde hoe heet haar vingers waren. Ze haalde haar bebloede hand weer uit de buik van de man. Haar gesloten hand bewoog over een leeg metalen bakje dat ik er geplaatst had voor alles dat uit de beveiliger zijn lichaam zou komen. Ik hoorde er iets hards invallen. Mijn handen zaten nog in de gapende wond. Ik zag direct dat het bloedvat dicht was.

‘Jochem van Gelderens mannen, Karl?’ zei ze met een scherpe stem alsof ze duidelijk de pest in had. Karl bevestigde. Greta liep weg.
‘Kijk eens Karl’, zei ik terwijl ik naar de wond van de beveiliger keek.
‘Dicht? En de kogel heeft ze er ook nog even uitgehaald’, zei hij vertwijfeld.
‘Dit is toch echt hele vage shit, Karl. Ze heeft het bloedvat gewoon dichtgebrand.’
‘En de kogel er ook nog even uitgehaald. Zover waren wij niet eens’, vulde Karl aan.
‘Wat is die vrouw, Karl? Een god of een monster? Ze geneest mensen, spreekt in mijn hoofd terwijl ze niet in mijn omgeving is?’ Hij keek mij ernstig aan, zijn serieuze blik. Ik kende hem goed genoeg om te weten welke gezichtsuitdrukkingen bij welk gevoel van hem paste. En deze blik van hem paste bij een diepe angst die hij voelde.
‘Zorg ervoor dat je haar niet tegen je krijgt. Maak haar niet boos, ik smeek het je.’
‘Jezus Karl, je weet dat ik ben wie ik ben en dat ik niet anders kan zijn.’ Hij pakte mijn hand. Ik had net al het gaas uit de wond gehaald en hem extra goed schoongemaakt, ook al omdat Greta er met haar ongewassen hand had ingezeten. Ook al had ik het idee dat het slachtoffer daar niets aan over zou houden. Ik voelde de kracht van Karls hand, hij kneep er niet erg hard in.
‘Doe het voor mij, voor de liefde die we voelen. Greta is gevaarlijker dan alle misdaadsyndicaten bij elkaar. Ook nu weer, die twee boten cirkelden om dit schip heen. We konden ze niet goed raken met mortieren of ander zwaar geschut. Plotseling vielen hun motoren uit en waren daarmee sitting ducks voor ons. We schoten ze letterlijk het water uit.’
‘Motoren kunnen uitvallen, Karl’, zei ik vertwijfeld. Ik zag een sarcastische glimlach bij hem.
‘Alle twee tegelijk? Niet zo naïef doen, Marta.’
‘We moeten opschieten, Karl, anders bloeden die anderen dood.’ Ik besefte dat ik die angst voor haar die iedereen leek te hebben nooit zou voelen. Of misschien voelde ik het op sommige momenten wel maar verbond er nooit een doodsangst aan.