Dodelijk verleden 15

Dick (Bornfree)

‘Maar dan ben ik als zondebok gebruikt’, zei ik nu rustiger.
‘Zondebok? Ach nee, je bent nog steeds geen heilige, Martha. Als je die kweek had gebruikt was je een massamoordenaar geweest. Die kweek kwam ook voor ons totaal onverwacht. Maar wat jij dacht ermee te kunnen doen en wat wij dachten ermee te kunnen lagen heel erg ver uit elkaar. Wij filosofeerden al jaren hoe wij deze onderwereldclans een genadeklap konden uitdelen. En nog nooit kregen we het zo op een presenteerblaadje aangeboden. Jij bent de bedenker van iets groots maar jouw uitvoering had, nogmaals, te veel collateral damage gegeven.

Stel je voor, Martha: jarenlang zijn wij al geïnfiltreerd in deze specifieke onderwereld die zich voornamelijk bezighoudt met trafficking, ontvoering, prostitutie en andere uitbuiting van vrouwen. Wij hebben er nooit grip op gekregen en verloren heel goede agenten. Het was voor ons ook een zogeheten spagaat, want er verdwenen steeds meer heel gewone meisjes en vrouwen zoals jij. Niet uit te leggen gewoon. We moesten iets doen. Om kort te gaan: eigenlijk ben je een zwarte engel met witte vleugels.’
‘Wat ik daar nou mee moet, Mark? Denk niet zwart/wit zou ik zeggen.’
‘Laat ik het dan zo zeggen: moord is nooit goed te praten in een normale beschaving maar jij hebt door jouw actie indirect misschien honderden vrouwen het leven gered. Zoiets, Martha.’
‘Aardige uitleg’, zei ik koel. ’Ik wist alleen niet dat overheden zich ook gedroegen als moordenaars.’
‘Zie het als oorlog. Welke oorlog was ooit gerechtvaardigd?’
‘Nou, nu wij hier toch even niks doen; wat dacht je van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog?’
‘Tja, en? Zijn we nu van alle dictators af?’ Na die laatste woorden van Mark sprong hij ineens op, zijn ogen priemden door het raam van mijn hut in de open zee. ‘Een heli’, zei hij gehaast. Hij verdween, ik liep hem achterna.
‘Ja en, een helikopter? Wat maak je je druk, Mark?’, zei ik terwijl we over de gang liepen naar het dek.
‘Een heli op open zee, Martha?’ 
Hij was als eerste op het dek en tuurde direct de horizon af. 
‘Een Robinson, ik dacht het al te horen.’ 
Ik stond nu naast hem, net zoals Jort, Charlotte en Lidwien.
‘Robinson?’ vroeg ik.
‘Een Robinson 22. Het wordt heel lastig terug te komen voor deze heli, we zijn al bijna honderd mijl op zee. Die dingen houden het nog geen vierhonderd kilometer uit zonder te tanken.’ 
Ik keek naar de kleine helikopter en kon mij er iets bij voorstellen.
‘Tenzij het van een schip in de buurt afkomt’, zei Jort.
‘Daar zat ik ook aan te denken’, zei Mark.
‘Dan zouden we nu ontdekt kunnen zijn, Mark’, zei Lidwien rustig. 
Mark bedacht zich geen moment.
‘Kun jij naar je tweede ruimte gaan?’ zei hij dwingend terwijl hij mij aankeek. De tweede ruimte had Mark mij ook aangewezen. Het was een lastig te vinden ruimte in het voorschip en vreselijk krap. Er stond alleen een bed, veel meer ruimte was er niet. Ik kon er niet rechtop staan.

Ik zat op het kleine bed en wachtte op wat er komen ging. Het geluid van de helikopter verdween langzaam. Mark kwam de kleine ruimte binnen en ging naast mij op bed zitten. Ik had niets met hem en had zelfs zoiets van, ‘niet te dichtbij’.
‘Luister, mocht er ook maar iets gebeuren waardoor een van ons uitvalt of gewond raakt, dan gaan wij terug. Die heli bevalt ons helemaal niet.’
‘Misschien gewoon nieuwsgierigheid? Zo paranoïde als jullie zijn, zo zijn er meer, maar dan van de onderwereld. Stel je voor dat hier in de buurt een groot jacht vaart van een van die gasten met een helikopterdek en ze hebben alles aan boord en zien ons op de radar, denk je dan niet dat ze even willen weten hoe of wat?’ 
Hij keek mij strak en recht in mijn ogen aan, alsof hij deze veronderstelling niet van mij verwacht had.
‘Je zou bij ons kunnen werken, Martha’, zei hij en pakte mijn hand. Ik probeerde deze zo snel mogelijk uit die van hem te krijgen. ‘Is er nog iets, Martha?’
‘Ik zou niet weten wat.’
‘Je doet zo afstandelijk.’
‘Afstandelijk? Ik ken je nog niet goed genoeg, Mark. Ik weet ook niet wat je precies van mij verwacht als ik niet afstandelijk zou zijn.’
Hij keek mij weer aan met zijn diepliggende ogen.

‘Schip in zicht!’ gilde Jort vanaf het bovendek.
‘Blijf jij maar uit zicht, Martha’, zei hij snel en verdween naar het bovendek. Ik keek in de rondte en probeerde te focussen op welke zaken ik nodig zou kunnen hebben. Ik verliet mijn kleine ruimte, zocht het schip af en bleef uit zicht. Ik wist niet wat ik zocht en ook niet waarom. Het was puur intuïtief, een sterk voorgevoel. Eerst die helikopter, dan het rare laatste bezoekje van Mark. Die twee, Jort en Charlotte, had ik niet eens gesproken of gezien. Ze waren maar bezig met hun telefoons en andere elektronische gadgets. Ik opende een kleine ruimte en zag enkele duikuitrustingen inclusief luchtflessen liggen.
Er klonken salvo’s artillerievuur, ik wist absoluut niet waarmee er geschoten werd, maar wist inmiddels wel dat het zware en lichte wapens waren die ik hoorde. ‘Dus toch, dus weer!’ schreeuwde mijn eigen stem door mijn hoofd. Ik hoorde inslagen in ons jacht, hoorde water naar binnen komen en rende naar de kleine ruimte waar ik de duikuitrustingen had gezien. Ik trok een pak aan dat weliswaar groot was, maar waar ik wel soepel ingleed. Ik slingerde een fles op mijn rug en testte of alle kranen openstonden. Op een van mijn vakanties in Egypte had ik wel eens voor tijdvulling gedoken. Ik besefte dat dit nu mijn leven zou kunnen redden. De boot begon nu behoorlijk water te maken. Ik zag dat Mark de gang op kwam lopen. Hij zwalkte, zijn bebloede schouders sloegen tegen de muren. Een meter voor mij zakte hij in elkaar. Zijn blik was wanhopig en angstig voor wat komen ging. Ik pakte zijn hoofd en probeerde vast te stellen of hij nog leefde, en dat was zo.

‘Lidwien, Jort en Charlotte, dood. Zo’n verspilling van leven, zo’n verspilling. Ze willen jou, dat kan niet anders. Zorg… zorg dat je… dat je…’ Ademen werd steeds moeilijker. Ik zag dat hij dodelijk getroffen was. ‘Zorg dat je niet gepakt wordt, zorg dat je thuiskomt, zorg ervoor dat het allemaal niet voor niets is geweest.’ 
Hij blies zijn laatste adem uit. Het water raakte mijn voeten nu. Ik wachtte nog even met zuurstof gebruiken. Pas wanneer het water letterlijk aan mijn lippen stond, zou ik de zuurstofvoorraad uit de fles op mijn rug gebruiken. Ik hield nog een fles in de gaten zodat ik die zou kunnen pakken wanneer het schip snel naar de bodem zou zinken. ‘De bodem!’ Het flitste door mijn hoofd terwijl de boot nu sneller volliep. Het schieten op het schip ging nog steeds door. Sommige voltreffers misten mij op een haar na. Ik voelde hoe de splinters van hout en metaal tegen mijn pak sloegen. Ik wist niet hoe diep het hier zou zijn, maar ik wist wel dat het niet meer dan een meter of zestig mocht zijn anders zou ik alsnog ten dode opgeschreven zijn. Ik vermoedde dat het hier veel dieper zou zijn en zocht naar openingen. De romp aan de voorkant was kapot geschoten, het zou niet moeilijk zijn de boot te verlaten terwijl hij zou zinken, bedacht ik.

De boot zonk nu en de snelheid gaf mij bijna een paniekaanval. Wanneer moest ik ontsnappen? Ik had het mondstuk in mijn mond gestoken en mijn duikbril op. Ik herinnerde me wat ik geleerd had tijdens een van mijn vakanties. Marks lichaam blokkeerde de uitgang. Een totale paniek blokkeerde mijn rationele oplossingen.