Dodelijk verleden deel 2

Dick (Bornfree)

De bospaadjes, zandpaden en andere onverharde wegen maakten plaats voor verharde wegen en liften met vreemden. ‘Laten ze er maar moeite voor doen’, was mijn gedachte.
Was het een depressie of een logische werkelijkheid? Logisch omdat ik mij nooit zou kunnen verbergen voor deze organisatie. Want soldaten kennen soldaten, kapiteins andere kapiteins. En capo’s kenden weer andere capo’s en uiteindelijk waren alle families over de hele wereld met elkaar verbonden. Georganiseerde misdaad was er, misschien wel vanaf het moment dat Eva besloot van de appel te eten.

En ik was ervan overtuigd dat ik hun organisatie een van de grootste decepties in de geschiedenis had bezorgd, namelijk dat zij zich zo goed als onaantastbaar waanden. Dat het inboezemen van angst, geweld en de daaruit voortkomende macht voldoende zou zijn.
Ik zat bij een oude Turkse landarbeider in zijn truck. Hij zei niks en ik vroeg niets. Totdat het werkelijk bij mij doordrong. Niet meer vluchten! Zo’n rare absolute bewustwording. Ik vroeg hem te stoppen, dat deed hij snel en in een vloeiende beweging pakte in mijn schaarse bezittingen, stapte uit en liep direct terug naar waar wij vandaan kwamen. Ik begon weer terug te liften. Een oudere vrouw in een bijna nieuwe Audi A6 zou boodschappen gaan doen in de stad van Cor, zei ze nadat ze haar elektrische portierraampje aan de passagierskant helemaal geopend had. Ik vertrouwde haar gezicht niet, maar stapte toch in. Ze had veel goud om haar vingers, polsen en hals. Ik sloeg haar gade vanuit mijn ooghoeken. Mocht ze op een of andere manier bij de maffia horen dan zou ze mij direct naar hun toebrengen. Maar dat deed ze niet. We reden door de straat van Cor. Het was vroeg in de middag. Er stonden politieauto’s voor zijn deur met de zwaailichten aan. Met rode verf, of misschien bloed, zijn bloed was geschreven: ’Dood aan deze verrader’. Ik stapte uit en bedankte haar, ze knipoogde. Er stonden zo’n vijftig mensen te kijken. Ik trok mijn pet tot bijna over mijn ogen en wurmde er mijn haar onder.

‘Slachtoffers?’ vroeg ik aan een oude vrouw die ook stond te kijken. Ik had het in mijn beste Turks gevraagd en hoopte dat ze mijn dialect niet zou waarnemen. Dat deed ze wel. Ze keek mij niet aan en prevelde wat. Ik probeerde de volgende in de rij, waarschijnlijk haar man. Die keek mij wel vluchtig aan.
‘Ze hebben hem niet gevonden. Dat hele huis is kapot geslagen. Hij is op tijd gevlucht, maar ze krijgen hem wel. Het is een kwestie van uren en dan knallen ze hem ook af als een ziek dier dat de kudde heeft verlaten. Wij moeten bij die kudde horen, begrijpt u wel!’ zei hij met verhoogde stem. Hij trok de aandacht. Ik draaide mij om en ging ergens anders staan. Een groepje vrouwen was druk aan het praten. De groep werd steeds groter, nu stonden er denk ik al tachtig mensen.
‘Ze beschuldigen hem ervan dat ie een vrouw heeft verborgen die voor de Camorra wel heel erg belangrijk was. Ik heb daar nog nooit een vrouw gezien.’
‘Was hij homo?’ vroeg een andere vrouw.
‘Volgens mij niet. Zijn vrouw was ook slachtoffer van de Camorra.’ Ik probeerde alle opmerkingen te onthouden. Waar was Cor? Ik zag een lichtflits en werd er bijna door verblind. Ik probeerde te focussen op het punt waar die vandaan kwam. Nog een keer een korte flits, recht in mijn ogen. Iemand probeerde mij te verblinden zoals ik dat in mijn jeugd ook wel eens deed met een klein spiegeltje en het zonlicht. Ik liep in de richting waar ik dacht dat het vandaan kwam en was nu ongeveer honderd meter verwijderd van Cor’s huis.

Ik liep een smalle steeg in. Er zou nog net een fietser doorheen kunnen, geen auto’s. Halverwege werd ik een tuin ingetrokken. Het was Cor.
‘Jezus Cor, wat is er allemaal aan de hand?’
‘Wat doe jij hier, verdomme!’ Hij trok mij een kleine ruimte in onder een huis. Ik wist absoluut niet van wie het huis was. Hij duwde mij voorzicht op een kruk en bleef zelf staan. Ik voelde mij klein en zijn woede was bijna te proeven.
‘Waarom terug? Waarom in godsnaam?’ zei hij bijna smekend.
‘Verplaats je nu eens in mijn situatie, echt. Doe nu gewoon eens alsof jij mij bent met alles erop en eraan. Dus ook mijn kinderen in Nederland en mijn business daar, die er helemaal niet meer is. Die al afgenomen is door de maffia daar.’ Hij keek naar buiten door een klein kozijn en liet mij los. Het was een lange tijd stil. Ik begon te huilen. Eerst zacht, wegslikkend maar daarna mijn woede weg sissend door mijn tanden.

‘Jij zit hier ook gevangen, Cor. Je hebt een kamer waar je in kan vluchten terwijl je weet dat je je nooit helemaal kunt verbergen. Vluchten heeft alleen zin als je mee zou kunnen naar de planeet Mars en nooit meer terug kunt. Dan pas kom je los van ze. Alhoewel, er moet er ook niet één met je meereizen. Jij weet toch als geen ander dat hun tentakels geen begrenzing hebben op aarde? Je kon je vrouw niet beschermen en mij al helemaal niet. En dat bedoel ik echt niet lullig, Cor. Maar daarom ben ik teruggekomen, omdat vluchten en uit hun tentakels blijven een utopie is, en niets anders.’ 
Het was een tiental seconden stil. We hoorden buiten verschillende geluiden waar wij beiden niet op reageerden.
‘Ik denk dat je gelijk hebt, maar veronderstel?’ zei hij en zweeg.
‘Wat zou ik mij kunnen veronderstellen?’
‘Dat je wel in Nederland terug zou kunnen komen. Met jouw intelligentie zou je een hele tijd uit hun klauwen kunnen blijven.’
‘Het is goed dat je het zo zegt. Een hele tijd, nooit voor altijd. Die vrijheid die jij voor mij in jouw hoofd had, is voor ons beiden een utopie.’
‘Je ziet het allemaal zo zwart, Martha’, zei hij met een zachte maar doordringende stem.
‘Ik was daar bijna twee jaar opgesloten, jij weet niet waar zij toe in staat zijn. Jij hebt die afschuwelijke ervaring met je vrouw. Ik heb daar kinderen zien sterven, alleen om geld. Levens zijn business. Het leven van mensen, jonge meiden, ze zijn een product en zo gingen ze er ook mee om. Ik heb gezien en gehoord hoe zij mensen terughaalden die gevlucht waren en te veel wisten. Vanuit alle hoeken van de aarde werden ze geplukt en verder hoorde je nooit meer iets van ze. Begraven in bossen, verbrand in onbekende ovens, naar dieptes gezonden in vaten vol met beton. Ik kan nog wel even doorgaan.’

‘Maar wat wil je dan? Wat ga je nu doen?’ vroeg Cor terwijl we constant voetstappen hoorden en onze stemmen weer bijna geruisloos werden. De voetstappen stopten.