Dodelijke date 34

Dick (Bornfree)

Hier lees je de vorige delen...

‘Wat zitten we hier nu verdomme te doen?’ vroeg een voor mij onbekende bewaker en hij richtte zijn verchroomde pistool op ons. Ik liep naar hem toe.
‘Wil jij heel snel dat wapen uit mijn gezicht halen als je leven je lief is, klootzak! Bestudeer eerst eens de foto’s van belangrijke mensen die bij Jochem horen voor je zo binnen komt vallen. Ik ben Martha van Salingen, zijn minnares, sukkel.’ Zijn gezicht bleef ontspannen. Ik vreesde het ergste.
‘O, wat doe jij dan op het dak met een gevangene?’ vroeg hij sarcastisch. Plotseling vloog hij naar voren, uit de deuropening. Het was duidelijk dat hij van achteren geduwd werd.
‘Willem? Godzijdank, wat een hufters zijn er hier, zeg’, riep ik naar hem. De onbekende man was gevallen en stond langzaam op. Willem hielp hem overeind.
‘Voortaan het smoelenboek goed bestuderen, daar staat deze mevrouw gewoon in’, zei hij met een zachte stem. De man verdween onmiddellijk. De autoriteit die Willem was, werd hier nog een keer bevestigd.

‘Wie is dat?’ Vroeg Willem aan mij.
‘Kate, een vrouw die een dag geleden is binnengebracht’, zei ik. Waarom ik hem nog niet wilde vertellen wie zij werkelijk was, wist ik niet.
‘Waarom sta je dan hier met haar, op het plateau?’ Ik moest iets logisch verzinnen. Het voelde niet goed tegen hem te liegen maar iets in mij zei dat ik dit nu wel moest doen.
‘Ze heeft het moeilijk, Willem. Ze is getest door onze mensen, je kent ze wel, die klootzakken die denken dat je een vrouw harder kunt maken voor al het geweld dat ze nog moeten ondergaan. Dit is alvast een voorproefje. Zij, Kate, zit niet in mijn pilot omdat ik er daar al simpelweg te veel meisjes voor heb. Maar ze heeft wel extra aandacht nodig nu, snap je?’ Willem keek mij indringend aan.
‘Ik vraag het maar. Volgens mij weet Jochem iets, voelt hij iets’, zei hij zacht terwijl hij langzaam opzij keek. Kate rookte haar sigaret, een kleine vijf meter verder.
‘Wat dan?’ vroeg ik terwijl de zenuwen alweer door mijn lijf gierden. Immers, ik had al een paar keer mogen zien waartoe Jochem in staat was. En juist Willem was een grote troost voor mij nu.
‘Ik weet het niet. Ik merk het in zijn reacties naar mij toe. Het is veel korter en koeler allemaal. Zakelijker, zou ik bijna zeggen. Dat vertrouw ik niet, Martha. Mocht hij iets te weten zijn gekomen, dan is jouw leven of dat van mij niet zo veel meer waard.’
‘Laten we alsjeblieft nergens op vooruit lopen, Willem.’
Een andere bewaker stond in de deuropening. Willem en ik hadden geen idee hoe lang al, maar aan zijn noodkreet te horen niet lang.

‘Martha, je moet meekomen, we hebben een gewonde. Ze zegt dat ze Deborah heet.’
Kate reageerde als door een wesp gestoken. Ze wilde direct weer naar binnen, de gangen door naar de kamer van Martha. Willem hield haar tegen tussen plateau en gang .
‘Eerst Martha en ik, daarna jij. Geen gewonde vrouwen over de gang rennend, de bewakers zouden kunnen denken dat je probeert te vluchten.’
Zijn grote, zware arm blokkeerde haar pad.
Ik keek de bewaker recht in zijn ogen aan toen ik langs hem liep. Ik zag zijn kwetsbaarheid. De bewakers die ik nu kende bezaten die kwetsbaarheid niet.
‘Je naam?’ vroeg ik snel.
‘Kusal’, zei hij. Willem, Kate en ik liepen snel naar mijn kamer. Kate bleef rustig achter Willem aan lopen. Deborah was al neergelegd. Ze leek gemarteld. Ik onderzocht haar snel, ook tussen haar benen.
‘Ze hebben je niet verkracht. Wat is er in godsnaam met je gebeurd?’ Vroeg ik terwijl Kate haar probeerde te omhelzen in haar bed. Ik duwde haar weg, Willem pakte haar beet en hield haar onder controle.
‘Eerst ondervragen, Kate. Dat is nu belangrijker dan troosten.’
Ik praatte zacht, dicht bij haar oor. Maar ik begreep dat het bijna een onbegonnen zaak was helemaal geruisloos te zijn.
‘Dit is fout, Martha, zo fout.’
Willem bewoog zijn gezicht naar mijn oor, terwijl Kate trilde en Deborah voor haar leven vocht. ‘Wat heeft ze verteld, Deborah?’ Kate ging zitten, ze kon niet bij haar vriendin komen. Willem en ik keken Deborah aan. Haar lippen waren kapot geslagen. Ik zag direct al dat er vier tanden afgebroken waren. Rond haar maag en buik was ze helemaal beurs geslagen. Ik vermoedde inwendige bloedingen, er was haast geboden.
‘Lieverd, als je kunt praten: praat. Je redt de levens van Kate, Willem en mij als je nu praat’, fluisterde ik in haar oor. Ik bedacht tegelijkertijd dat ik ook iets hardop moest zeggen om geen argwaan te wekken. ‘We gaan je beter maken. Ik ga je bloeddruk meten en daarna je wonden verzorgen. Het komt allemaal goed’, zei ik hardop. Plotseling pakte Deborah mijn hand. Kate wilde dichterbij komen, Willem hield haar tegen.
‘Laat Martha haar werk doen anders redt ze het zeker niet’, siste Willem. Deborah trok Martha naar zich toe. Ze bewoog haar hoofd naar mijn hoofd. Ze wilde iets zeggen maar had de kracht niet meer haar stem te laten klinken.

‘Martha, Martha, ik heb niets gezegd, helemaal niets. Hij weet niets. Niet van mij, niks. Maar hij heeft argwaan. Hij was woest dat jullie het gedaan hebben. Martha, ik ga dood, ik voel het. Ik voel het leven uit mijn lijf stromen bij iedere adem teug die ik neem. Ik heb zo’n pijn, Martha. Zo’n onbeschrijfelijke pijn, pijn.’
Ik voelde haar laatste adem tegen mijn oor.
‘Triest, ze was niet meer te redden’, zei ik en veegde ruw een traan weg die over mijn wang gleed en haalde mijn neus diep en hard op. Alsof ik de agressie weg probeerde te halen uit mijn kop. Willem werd gebeld op zijn gsm.
‘Martha, we moeten naar huis. Kate wordt opgehaald door bewakers.’
Kate jammerde dat ze mee wilde. Martha en Willem beseften dat Deborah verloren was, nu Kate nog. Een paar seconden later zwiepte mijn deur open. Twee bewakers namen Kate mee.
Ik stapte met Willem in de BMW, we reden direct naar het huis van Jochem. We zeiden niets. We wisten dat ook in de auto ook afluisterapparatuur zou kunnen zitten. Dan zei Willem, geheel uit het niets:
‘Mocht ik een ongeluk krijgen, dan wil ik dat je doorgaat met het goede werk in de bunker.’ Een totaal leeg bericht, vond ik. Ik keek hem aan en werd mij bewust van mijn paranoïde gedachtes. Ik zou de auto willen slopen, maar bedacht dat de apparatuur ook in mijn kleding zou kunnen zitten, of zelfs in mij. Jochem van Wensen was tot alles in staat. Willem keek mij aan toen de weg even recht liep. We zeiden niets meer tegen elkaar in het besef dat het zo direct tegen ons gebruikt kon worden. Deborah was al uitgehoord door hem, zij had niets verteld, zei ze. Maar hoe was hij aan de informatie gekomen dat zij undercover was? Dat benauwde mij nog het meest. Hadden de bewakers de nacht toen Willem mij nam in Jochems auto ons toch gezien of gehoord? Ik besefte nu ook hoe onvoorzichtig we waren geweest. Ik werd er misselijk van, misselijk ook van wat er de komende uren zou gebeuren met ons. Ik schatte dat we nog een paar honderd meter van Jochems villa verwijderd waren toen er plotseling stenen tegen onze auto werden gegooid. Maar waren het wel stenen? Ik kende het geluid, we lagen onder vuur. Geen stenen maar inslaande kogels. Kogels vlogen door de auto. Willem werd geraakt in zijn lichaam. Ik hoorde hoe de kogels insloegen in zijn kogelwerend vest maar ook in zijn armen, dat was een ander geluid. Minder hard, alsof je een stuk dood vlees sloeg. Ik zag de mannen voor en achter de auto. Het ging maar door. Willems lichaam bewoog alsof het constant onder stroom stond. Toen sloegen de kogels zijn schedel in, ik zag het gebeuren. Nog steeds was ik niet geraakt en ik wilde naar Willem toe buigen, maar mijn gordel hield mij tegen. De snelheid waarmee ik het wilde doen, maakte dat de riem van het veiligheidssysteem vastsloeg. Telkens weer. Ik probeerde het langzamer, het lukte. Het schieten hield op ik pakte zijn gezicht en voelde het natte, blote vlees tussen mijn vingers. Hier was helemaal niets meer aan te redden. Ze hadden hem letterlijk kapotgeschoten. Mijn deur werd opengerukt en ik werd eruit getrokken. De bewaker bukte, omsloot mijn kuiten met zijn dikke gespierde armen en tilde mij over zijn schouder alsof hij een pak suiker optilde.

‘Nu ik, klootzakken! Nu ik, doe het dan verdomme, schiet me dood!’ schreeuwde ik en greep het wapen dat hij om zijn schouder had hangen, haalde de trekker over en werd door de kracht van de afgevuurde kogels over zijn schouder geworpen en smakte hierna voor hem op de grond. Ik zag twee mannen vallen, maar niet mijn drager. Het werd zwart voor mijn ogen.