De paria's van Sotsji

Frank (drulovic)

Nog precies een maand, dan beginnen de Olympische winterspelen in Sotsji. Eindelijk kunnen de Scandinavische Vikingen, onwrikbare Russen en andere kloeke strijders elkaar weer bekampen op het hoogste podium. Langlaufen, de koning onder de sporten. Als ik een lading Ethiopiërs en Kenianen een marathon zie lopen alsof een cheeta hen op de hielen zit, knabbel ik doodgemoedereerd mijn bakje chips leeg. Fietsen een stelletje klimgeiten de Mont Ventoux op met een snelheid die ik bergafwaarts nog niet benader, dan smaakt mijn biertje er niet minder op. Maar wanneer ik in Martin Johnsrud Sundby of Marcus Hellner tegen de elementen zie buffelen, dan wil ik mezelf direct 500 keer opdrukken, vierenhalf uur lang touwtjespringen en drie etmalen in een bad vol ijsblokjes liggen. Eén shot van Petter Northug en ik draag een jaar lang alleen nog maar Noorse truien. Oermensen op ski’s, hartslagen boven de 200 en gezichten vol ijspegels van bevroren snot. Prachtige heroïek. Vier jaar lang rammelen de woeste knoesten dag in dag uit door de bossen om te trainen voor een stukje edelmetaal. Ogenschijnlijk volledig ongevoelig voor de Siberische gevoelstemperaturen en ziedende sneeuwstormen waar heel Nederland door zou zijn lamgelegd. Code dieppaars. Langlaufers ontvluchten het Olympisch dorp, trekken met knapzak het woud in en slaan hun tentje op tussen de huilende wolven.  

Ergens in de marge van deze giganten acteren ook nog de zondagssporters, ook wel schaatsers genaamd. Schaatsers zijn de verwende jongetjes van de klas. Klagen als het ijs te hard is, de luchtvochtigheid te hoog of de starter te enthousiast. Schaatsers drinken het liefst een kopje thee bij hun moeder op de bank wanneer het kwik onder de 15 graden daalt. Roy-Donders-huispak aan en de verwarming genoeglijk loeiend op 24 graden. Na de 50 kilometer klassiek in Vancouver rochelde Odd Bjorn Hjelmeset vrijwel alle ingewanden uit zijn lichaam, maar hij gaf geen krimp. Een paar bruine boterhammen en de volgende dag verscheen hij aan de start alsof hij daags ervoor een ontspannende strandwandeling had gemaakt. Schaatsers krimpen ineen van zelfmedelijden om hun armoedige 1500-meter kuchje. En dat in een hal waar alles piekfijn gereguleerd is. Buitenbanen zijn immers maar brrrr, en dat doet au aan de oortjes.

Zoals gebruikelijk vaardigt Nederland weer een heel bataljon van deze nono’s af, die het voornamelijk opnemen tegen elkaar. Want in het buitenland is er werkelijk niet één zichzelf respecterende sporter die overweegt om schaatser te worden. Naar eender welk land ik emigreer, ik word er op mijn Friese doorlopers nog kampioen, na vijf keer vallen op de 500m. Dinsdag om de week tussen 20u en 21u wat rondjes glijden en het startbewijs voor Sotsji is binnen. Schaatsen is het korfbal van de winter. Een stel genderdysfore jongetjes dat zo fijn kan glijden op het ijs.

Ik hoop dat dezelfde verslaggever er weer is als in Vancouver, die Sven Kramer het legendarische verzoek deed zich even voor te stellen. Hiermee vatte hij in één zin samen waar ik een A4’tje voor nodig heb. Wanneer schaft het IOC deze non-sport nu eens af? Geen mens is erin geïnteresseerd, naast de Jostiband, wat verstandelijk beperkten met wortels en klompen op hun harses en Mart Smeets. Met een beetje mazzel staan er in het ijsstadion nog acht verdwaalde familieleden van Russische schaatsers langs de baan, die tegen heug en meug moeten aanschouwen hoe hun zoon, die drie maanden geleden opeens op het lumineuze idee kwam om schaatsen aan te schaffen, op een paar seconden wordt gereden door zelfbenoemde topsporters uit Nederland. Dan weten ze eindelijk waar hij die drie uur voor getraind heeft. Langebaanschaatsers, de paria's van Sotsji. Geniet ervan. Het zou zomaar eens de laatste keer kunnen zijn.

Zo, nu eerst een bakje chips en flesje bier. Nu kan het nog. Over een maand sta ik touwtje te springen in een vriescel.