Gevangenissen vol prinsen en prinsessen

Trudy (Zonnetje40)

Hij stapt in zijn auto, doet zijn gordel vast en sjort zijn stropdas iets losser. Wat een dag, zeg! Vier mensen heeft hij moeten ontslaan, na een managementvergadering waarbij de gemoederen aardig verhit waren geweest. Maar hij had de vergadering goed weten te leiden en tot ieders tevredenheid af weten te ronden. En daarna dus die slechtnieuwsgesprekken. Ook geen pretje. Gelukkig was het nu weekend, al verwachtte hij nog wel wat telefoontjes. Hij kijkt op zijn dure horloge en schrikt. Is het al zo laat? Hij heeft beloofd om Eugenie uit het kinderdagverblijf te halen. Als hij dat nog maar redt, voor zes uur! Even overweegt hij om zijn vrouw te bellen, maar zij zal het net zo min redden als hij. Twee minuten over zes rent hij het kinderdagverblijf binnen. Eugenie rent blij op hem af. Ze is de laatste die opgehaald wordt. De leidsters zijn vriendelijk, vertellen hem hoe het vandaag met Eugenie is gegaan, maar maken tevens aanstalten om te vertrekken. “Ga je mee, Eugenie?”, vraagt hij aan zijn dochter, die meteen luidkeels begint te protesteren. “ Nee! Ik wil glijden!” Meteen rent ze naar het speeltoestel in de hal en klimt het trapje van de glijbaan op. Het zweet breekt hem uit. De leidsters zeggen niets en gaan door met hun voorbereidingen om naar huis te gaan. Hij staat met het jasje van Eugenie in zijn handen. “ Oké, je mag één keertje glijden, maar dan gaan we naar mama. Goed?” Eugenie trekt zich niets van hem aan. Ze is al voor de tweede keer het trapje aan het beklimmen. “Kom op, papa, wij willen ook naar huis,”  zegt een oudere leidster vriendelijk maar beslist. “Ja, dat snap ik, ik wil ook wel naar huis, maar zij wil niet mee!”

Ze zet haar jengelende zoontje achterop de fiets en veegt een haarlok uit het gezicht. Wat een dag! Een wachtkamer vol patiënten die ook allemaal veel tijd in beslag namen. Daardoor liep ze de hele dag uit, wat natuurlijk een hoop mopperende mensen opleverde. Niet leuk. Nu nog even naar de supermarkt en dan gauw naar huis. Ze besluit om een magnetronmaaltijd te halen, ze heeft nu echt geen zin meer in koken en Erwin eet op de zaak. Trouwens, Yordi eet toch bijna niks op het moment, alles vindt hij vies. Vanavond om elf uur zal hij wel weer gaan huilen omdat hij zo’n honger heeft. Ja, en dan maakt ze toch maar een fles pap voor hem klaar. Hij zal toch iéts moeten eten. Op het consultatiebureau zeggen ze tóch al, dat hij onder de groeicurve zit. Bij de supermarkt zet ze haar fiets op slot en tilt ze Yordi van de fiets. Ze zet hem neer, maar hij trekt meteen zijn beentjes op. “Jij moet mij dragen, mama. Yordi is moe.” O nee. Ook al zit hij dan niet op z’n gewicht, als je zo’n kind een poosje hebt gedragen, weegt hij op een gegeven moment als lood. Ze zucht. “Wil je in het stoeltje van het karretje? Dan hoef je niet te lopen,”  probeert ze. Meteen krijgt hij een opleving. “ Yordi wil een klein karretje!”, roept hij. Vooruit dan maar. Ze lopen door de supermarkt, maar het gaat een stuk trager dan normaal. Was ze nou maar, vóór ze hem was gaan halen bij het gastgezin, naar de supermarkt gegaan. Zonder Yordi. Maar ze was al laat en ook al is Barbera, de gastouder, een allerhartelijkste vrouw, en doet ze nooit moeilijk als zij wat later komt, af en toe probeert ze toch op tijd te komen. Dan blijft Yordi staan. Hij ziet het rek met snoep en pakt een grote zak toffees. Hij legt ze, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, in het karretje. “Nee Yordi, die hebben we niet nodig. We hebben thuis nog snoepjes genoeg,”  zegt ze gedecideerd en haalt de zak uit het karretje. “Kom maar, dan gaan we nog mandarijntjes pakken, die vind jij ook lekker, toch?” Nee. Vandaag niet. Yordi heeft zijn zinnen op de zak toffees gezet. Hij heeft ze nog nooit gegeten, maar wil ze toch. Weer pakt hij de zak en wil deze in het karretje leggen. “Nee joh, dat zijn hartstikke vieze snoepjes,” probeert ze nog, maar hij ligt al krijsend op de grond. Hier heeft ze echt geen zin in. Ze ziet ook al mensen kijken en daar alleen krijgt ze het al Spaans benauwd van. “Voor deze keer dan,”  zegt ze dus maar gauw en Yordi legt de zak met snoep triomfantelijk in de kar. Gauw naar de kassa. Dat had ze gedroomd. “ Jij moet mij dragen, mama, Yordi is moe,” begint haar peuter weer te jengelen. Demonstratief gaat hij op zijn billen zitten, midden in het pad. “Maar je wilde toch zo graag een klein karretje? Kom, dan mag jij het karretje naar de kassa duwen!” Yordi trapt er dit keer niet in en zet het op een krijsen. Wat een gezeur. Er rest haar maar één ding, wil ze niet alle nieuwsgierige blikken op zich gevestigd krijgen. Ze tilt Yordi op en manoeuvreert het karretje onhandig richting de kassa. Wat zal ze blij zijn, als ze thuis zijn en als Yordi in zijn bed ligt.

Onzinverhalen? Voor deze gelegenheid even uit mijn duim gezogen ja, maar ik zie het dagelijks om me heen gebeuren. Ouders met glansrijke carrière, echt geen domme jongens en meisjes, die hulpeloos en hopeloos zijn waar het de opvoeding van hun kinderen betreft. In de tijd dat ik opgroeide waren ouders streng, directief en een pak voor je billen was de normaalste zaak van de wereld. Was dat goed? Nee, ik denk het niet. Kinderen moesten hun mond houden, waren al snel ‘brutaal’ als ze een mening hadden, kinderen moesten stilzitten en vooral niemand tot last zijn. Maar wat ik tegenwoordig zie, zal in de toekomst grote problemen opleveren, ben ik bang. Mijn moeder had geen baan buitenshuis, ze had haar handen vol aan haar vier kinderen en het huishouden. Dat is nu ondenkbaar. Vrouwen kiezen eerst voor een carrière, en als ze hun leven helemaal op de rit hebben met hun partner, willen ze ook een kind. In hun gesettelde leventje komt dan een baby die hun hele leven op zijn kop zet. Volgens mij verwachten ouders dat helemaal niet, dat het ouderschap zo’n impact zal hebben op je leven. En ouders, die in het dagelijks leven gewend zijn aan leidinggeven, aan snel knopen doorhakken, aan multitasking, weten zich eigenlijk geen raad met hun eigen kind.

Opvoeden begint al in de wieg. Een oud, maar wijs gezegde. Kinderen van tegenwoordig zijn prinsjes en prinsesjes. Ze krijgen alles wat ze maar willen. Het woord ‘nee’ wordt in één driftbui een ‘ja’. Het gekke is, kinderen willen zich ontwikkelen. Dat gaat vanzelf. Alle gezonde kinderen gaan ergens tussen hun eerste en tweede levensjaar lopen. Ouders staan te juichen als hun spruit de eerste stapjes zet. Maar haast, haast en nog eens haast, zorgt ervoor, dat kinderen constant worden vervoerd met de buggy, de fiets, de auto en dat ze constant worden gedragen. Want dat is makkelijker. En het kost minder tijd. Ouders moeten altijd beschikbaar zijn voor hun kinderen. Dag en nacht. Als het kind ’s nachts steeds huilt, mag het bij papa en mama in bed. Mooie beloning! Als een kind niet wil eten, dan toch maar een fles pap mee naar bed. Anders is het zo zielig, zo’n leeg maagje en ’s nachts gaat zo’n kind dan natuurlijk liggen spoken, en dan komen ouders zo uitgeput op hun werk, dat kan ook niet.

Als je bij een peuter iets wil aanleren, of afleren, en je bent daar consequent in, dan duurt het gemiddeld drie weken voordat het kind ongewenst gedrag afleert een gewenst gedrag aanleert. Ouders zouden zichzelf zo veel leed kunnen besparen als ze van meet af aan duidelijk en consequent zijn. En als je de strijd aangaat met je kind, dan moet je die ook winnen. Dus ‘geen snoepjes, we hebben thuis nog snoep’  moet niet veranderen door een driftbui van het kind in ‘voor deze keer dan maar.’  Een kind slaat dit op en ziet, dat een krijsbui beloond wordt. De volgende keer gaat het natuurlijk weer die strijd aan, want die strijd wordt uiteindelijk gewonnen.

Op je werk ben je duidelijk, consequent en durf je leiding te geven. Waarom dan niet aan je kind? En dat kan op een positieve manier. Je kan je kind alternatieven bieden. Of van te voren afspraken maken. Laatst was ik bij mijn zusje. Zij heeft drie dochters en de jongste is tweeënhalf. We gingen naar de winkel en Lieke wilde ‘zelf lopen’. Mijn zusje ging eerst met haar in gesprek. Ze mocht zelf lopen, maar dan wel een handje geven bij het oversteken en we gingen haar niet dragen. Als ze daar moeilijk over zou doen, dan moest ze de volgende keer in de buggy. Dit alles op een vriendelijke, maar stellige toon.

Ik heb er al eerder over geschreven. Stel je kind de goede vragen. Dus niet: “Ga je mee naar huis?” als het duidelijk is dat je naar huis gáát. Nee, dan kan je bijvoorbeeld zeggen: “We gaan naar huis. Pak jij je jasje van de kapstok of moet ik het doen?” Dát zijn de goede vragen. Straal zelfvertrouwen uit. Sta daar niet schoorvoetend als een scholier die een spreekbeurt moet gaan houden besluiteloos naar je kind te staren. Dit voelt een kind. Laat kinderen zelf lopen! Je hoeft ze niet tot ze vier zijn overal naartoe te dragen! Ze hebben hard genoeg geoefend om zelf te kunnen lopen, dus laat het ze dan ook doen!

Laatst kwam een moeder haar kind halen. Ik vertelde haar vol trots, dat haar kind zichzelf al kon uitkleden voor het middagslaapje en dat hij ook zijn eigen jas aan kon trekken. Terwijl ik het aan het vertellen was, knikte ze glimlachend en trok ondertussen haar kind zijn jas aan. Hij stond daar als een lappenpop en liet zich gewillig betuttelen. Laat maar, denk ik dan.

Kinderen zijn geweldig. Maar ze moeten leren waar grenzen liggen. Als een kind een tekening maakt en heel hard gaat zitten krassen, terwijl het al bijna vier is en jij weet dat het beter kan, dan mag je dat gewoon zeggen. Dan hoef je zijn werk niet de hemel in te prijzen. Blijf geloofwaardig!

Prinsjes en prinsesjes. Natuurlijk zijn ze je als ouders alles waard. Maar behandel ze op die manier en vraag je dan af of de maatschappij ze later ook zal behandelen als prinsen en prinsessen. Hoe gaan ze met teleurstellingen om in hun volwassen leven als ze daar in hun jeugd amper mee te maken krijgen? De gevangenissen zitten helaas vol met prinsen en prinsessen.