Daar gaat ze

Trudy (Zonnetje40)

Ze is vier. En natuurlijk gaat ze dan naar de basisschool. Ze is het kinderdagverblijf ontgroeid. Maar wat ga ik haar missen! Daar gaat ze…

Ik sluit ze onmiddellijk in mijn hart, die peutertjes van amper twee die op mijn groep komen wennen. Soms moeten ze huilen, omdat het allemaal zo vreemd is. Een nieuwe leidster, niet meer beneden op een babygroep maar met de lift of de trap naar de peuterafdeling. Daar zitten allemaal grote kinderen, die al kunnen rennen en praten! Maar binnen een paar weken zijn ze gewend. En wat zijn ze leuk! Ik vind het boeiend om die ontwikkeling mee te maken, van twee naar vier jaar. Wat leren ze veel in die twee jaar dat ze op de peutergroep zitten.

Ze zijn allemaal schattig, eigenwijs, koppig en ze hebben allemaal hun eigen, originele dingen die ze nou net zo uniek maken. Ik houd van ze, allemaal. Maar sommige kinderen raken je nét iets meer. Waarom? Dat kan ik eigenlijk niet uitleggen. Ik vergeet ‘mijn’ kinderen niet snel als ze eenmaal naar de basisschool gaan, maar sommige kinderen ga ik helemaal nooit vergeten.

In mijn werk ben ik professioneel, maar met kinderen werken zonder dat je eigen emoties daarbij worden ingeschakeld, is volgens mij onmogelijk. Dan kan je ook geen band met kinderen opbouwen. Elk kind is het waard om van gehouden te worden. Ik ben dan ook niet gevoelig voor bijvoorbeeld mooie of lelijke kinderen, kinderen die naar de laatste mode gekleed gaan, of kinderen die in een joggingpak komen. Dat maakt me niet uit. Het gaat me om het kind zélf. Ook al ben ik professioneel, ik ben natuurlijk zelf ook een persoonlijkheid. En soms klikt het met een kind op basis van dezelfde humor, klikt het heel goed met de ouders en dat maakt dat het heel prettig is om voor zo’n kind te zorgen.

Senne is zo’n meisje dat ik nooit zal vergeten. Vaak ben ik thuisgekomen in de afgelopen twee jaar met de opmerking: “Weet je wat Senne vandáág weer tegen me zei?”

Het is een meisje met grote, bruine, onderzoekende ogen. De ‘waarom-periode’ is absoluut niet ongemerkt aan haar voorbij gegaan. Sterker nog, ze zit er nog middenin. Dat zorgt vaak voor hilarische of gênante momenten. Mijn kleding wordt altijd aan een kritisch onderzoek onderworpen door Senne. Als ik iets gekleurds aan heb, dan is het goed. Maar ik draag eigenlijk te vaak een broek, in haar ogen. Haar woordenschat is enorm, maar het schattige is, dat ze letter ‘r’ niet kan zeggen. Daar maakt een ‘j’ van. Ik ben niet ‘Trudy’, maar ‘Tjudy.’ En eigenlijk wil Senne het liefst een ‘jokje’ aan, maar soms wil papa dat ze een ‘bjoek’ aantrekt. Senne voelt zich een prinses in een jokje en een legging. Het liefst met bloemetjes. Ook is ze dol op vlinders, die ze – beïnvloed door Dora – butterflys noemt. Ik vergeet nog wel eens om mijn oorbellen ’s morgens in te doen en dat wordt door Senne onmiddellijk gespot. “Waajom heb je geen oorbellen in, Tjudy?”, is dan meteen de vraag.

Er kwam een stagiaire op onze groep. Hatice, heette het meisje. Elke ochtend zingen we een liedje:

‘Goedemorgen Senne, fijn je weer te zien!

Wie zit er naast je, weet je dat misschien?”

En dan is het de bedoeling, dat het kind de naam noemt van degene die naast hem of haar zit. De stagiaire zat naast Senne. Ik keek naar Senne en zag haar denken: “Hoe heet ze ook alweer?” Opeens begon ze te stralen: “Hatsjie!”, riep ze en deed alsof ze moest niezen. Voor mij was dit ook meteen een goed ezelsbruggetje, want ik vond het ook een moeilijke naam om te onthouden…

Toen de mama van Senne zwanger was, kwam er een keer een invaller bij ons op de groep. Het was een heel aardige vrouw, maar behoorlijk corpulent. Ik zag Senne al kijken en hield mijn hart al vast… En ja hoor, daar kwam de onvermijdelijke opmerking van Senne: “Mijn mama heeft ook een baby in haar buik!” De invaller keek mij aan. Tja. Wat moest ik zeggen? Dus hield ik wijselijk mijn mond. Maar daar nam het bijdehandje natuurlijk geen genoegen mee. Ze keek de invaller strak aan en vroeg: “Heb jij ook een baby in je buik?” De dame in kwestie gaf een briljant antwoord, ik kan niet anders zeggen. “Nee. Ik heb geen baby in mijn buik. Ik ben gewoon heel dik!” En daar nam Senne genoegen mee. “O”, antwoordde ze en ging over tot de orde van de dag.

Haar broertje werd geboren. Ik had de trotse papa net gemist, want ik had late dienst. “Hoe heet je broertje, Senne?”, vroeg ik. “Max,” antwoordde Senne stellig. Onmiddellijk ging ik met de kinderen knutselen. Een papieren beschuit werd beplakt met witte en blauwe propjes crêpepapier. Nog een hele klus voor die peuters. “Van harte gefeliciteerd met Max”, stond er op elke beschuit te lezen. ’s Middags kwam papa Senne halen. Ik feliciteerde hem van harte met Max. Het kereltje bleek ‘Mats’ te heten. De  dag erop kon ik het knutselwerkje dus herhalen met de groep!

Op mijn groep worden de kinderen op een of andere manier heel laat gebracht, ’s morgens. Ons beleid zegt, dat de kinderen vóór kwart over negen binnen moeten zijn, zodat we aan ons dagritme kunnen beginnen. We starten de dag met sap en fruit. We zingen liedjes en praten over onderwerpen die de kinderen aandragen of die ik inbreng, als we bijvoorbeeld met een thema bezig zijn. Ik ben niet zo goed in het aanspreken van ouders op dit soort dingen. Eigenlijk vind ik het ook niet zo erg. Zelf ben ik ook niet bepaald een ochtendmens, dus ik kan het me goed voorstellen. Straks, als de kinderen naar de basisschool gaan, dan kunnen deze ouders nog lang genoeg in een strak ritme functioneren! Maar goed, als kinderen al op het kinderdagverblijf zijn vanaf half acht, dan is het voor hun wel belangrijk dat ze om kwart over negen, half tien, iets te eten en te drinken krijgen. Dus zit ik wel rond die tijd aan tafel, of iedereen er nou is, of niet. Senne wordt ook meestal vrij laat gebracht. We zwaaien  dan nog even naar papa of mama en dan gaan we fruit eten.

Laatst werd Senne door papa gebracht en daarmee was de groep compleet. Het kindje naast Senne zei: “De papa van Senne gaat nu ook naar zijn werk. Alle papa’s en mama’s zijn nu op hun werk.” Ik beaamde dit. Toen vroeg Senne ineens aan mij: “Heb jij geen werk?” Dit verhaal heb ik, geloof ik, al aan honderd mensen verteld. Geweldig! Het deed me denken aan mijn oudste zoon, die in maart al 23 jaar wordt. Ooit ging ik met hem naar de huisarts, omdat hij een val had gemaakt. De huisarts wilde hem even onderzoeken en we gingen de onderzoekskamer in. Daar was mijn zoon nog niet eerder geweest. Hij keek naar het bed, keek de kamer rond en zei: “Ik vind uw slaapkamer niet heel erg mooi.” Voor kinderen ben ik altijd op het kinderdagverblijf. Als ik vrij ben en er wordt naar mij gevraagd, dan antwoorden de kinderen: “Trudy is naar haar werk.”

Daar gaat ze. Mijn Senne, want zo voelt het toch een beetje. Een slim meisje. Op deze leeftijd zijn kinderen ik-gericht, maar Senne stelt al vragen: “Ben je niet meer verkouden, Tjudy?” Zo’n kind zou je toch willen blijven volgen in haar ontwikkeling? Ze gaat vast medicijnen studeren, want haar belangstelling voor ziek, zwak en misselijk is overweldigend. Als ik een pleister had, dan wilde ze zien wat er ónder die pleister zat. Toen ik mijn arm in een mitella droeg na een val van de trap, was ik de interessantste persoon in haar ogen. Als ik haar vroeg om te helpen met opruimen, moest ze steevast plassen. En als ik haar een standje gaf, omdat ze soms wel héél bazig was naar andere kinderen, keek ze me met een verdrietige blik aan: “Tjudy, ik mis mijn papa zo erg,” zei ze dan. Probeer dan maar eens om niét te smelten.

Daar gaat ze. het is goed zo. Ze is aan school toe en ze zal daar vast heel vlug vriendjes en vriendinnetjes vinden, met haar innemende karakter.

Ze is vier. En natuurlijk gaat ze dan naar de basisschool. Ze is het kinderdagverblijf ontgroeid. Maar wat ga ik haar missen! Daar gaat ze…