nijntje

Eveline (Karmanie)

Die dag in Italië is het zo warm dat ik niets anders kan doen dan lamlendig liggen. Zweet rolt in straaltjes tussen mijn benen, de handdoek heeft een donkere, zilte plek. Kinderen vliegen af en aan voor mijn ligbed, gillend om genade of ijs.

Rond zevenen sta ik met knorrende maag in een gigantische supermarkt te bedenken wat ik ga eten. Bij binnenkomst heb ik twee koelelementen achter de literbakken pistache-ijs in de diepvries verstopt. Mijn koelboxje staat in het karretje. Barbecue wordt het: grill aan, plakjes komkommer en wortel erbij, flesje ketchup ernaast en klaar ben ik. Veel moeilijker moet het niet worden met deze temperaturen.

De vleeswarenafdeling is enorm en onbegrijpelijk. Het woord pollo gamba doet een belletje rinkelen, maar ik leg de roze kippendijen niet rauw op mijn rooster. Ernaast liggen Suini Guancia. Dat zijn varkenswangen, maar dat weet ik dan nog niet. Het ziet er niet uit als potentieel barbecuegenot. Precies op het moment dat ik een paar lekker uitziende hamburgers optil, snap ik de paardensticker op het cellofaan. Black Beauty gaat niet mee. Ook de afgehakte varkenspoten laat ik liggen. Ik ril als ik, iets hopelozer, voorverpakte hersentjes herken.

De coratella ziet er zo “Star-Trekkerig” uit dat ik het even te kwaad krijg. De naam klinkt dan wel snoezig, een beetje als Nutella, maar ik trap er niet in. Ook de Lampredotto, hoe lief dat ook klinkt, neem ik niet. Later, als ik weet dat het koemaag en hart gemengd met bloedvaten zijn, ben ik daar blij om.

Ik duik op een stapeltje koteletjes. Althans, dat denk ik. Ze liggen tussen schaaltjes met ogen en testikels: als echte vrouw herken ik die meteen. Een zuchtje koele lucht uit het luchtrooster brengt me weer bij zinnen. Snel loop ik door; in mijn kar slechts een bakje tomaten en een komkommer tussen twee blikjes cola.

Bedrukt wens ik dat ik een Wickie-de-Viking-vinger heb: even wrijven onder mijn neus en voila: een idee! Ik zoek een tijdje naar het minst erge pakje worst. Dan komt mijn Wickie-moment. Kordaat loop ik naar een Italiaanse mama, om haar forse heupen een lichtblauw schort geknoopt. Ze knikt me vriendelijk gedag als ik het pakje worst toon. Wijzend naar de rolletjes knor ik als een varken. Haar oorbellen rinkelen. “Si! Si!”, knikt ze met opgekrulde lippen. Om duidelijker te zijn, knort ze uitbundig terug. Eindelijk leg ik iets in mijn karretje.

Een pakje zalig uitziende lapjes kijkt me uitnodigend aan. Vlees! Gesterkt door mijn ervaring met de vriendelijke dame, klamp ik een heer aan. Hij is dikker dan dik en heeft een zwart baardje. Zijn dunne haar is opzij gekamd, het overhemd met korte mouwen is donker in de oksels. Abrupt draait hij om, een vragende maar vooral boze blik. “Scuzie,” hakkel ik, want dat heb ik geleerd van de irritant spetterende jongetjes op de camping. “Scuzie. Animale?”, verzin ik er trots bij. De man begrijpt me niet. Ik wapper met het piepschuimen bakje. “Que animale?” probeer ik nog eens, meer smekend nu. “Ah!” bromt hij fronsend. Zijn handen gaan de lucht in. Onder de mouwen piept een bos zwart krulhaar naar buiten. Tussen de vitrines met gekoeld vlees hopt mijn Pavarotti-lookalike met kleine sprongetjes voor me uit. Het puntje van zijn neus gaat razendsnel op en neer. Zijn wijsvingers steken achter beide oren omhoog. “Coniglio!” roept hij. En dan “Roogeeer rabbit!”. Om er zeker van te zijn dat ik hem begrijp, springt hij met blubberbuik en al nog een paar keer heen en weer op de tegels, zijn vingers gekromd boven zijn achterhoofd. Hij weet van geen ophouden. Ik blijf jaknikken tot hij, nog meer bezweet dan daarnet, met een tevreden grijns terugknikt.

Morgen ga ik eerst een woordenboek kopen in het campingwinkeltje, maar vandaag blijft het bij twee worstjes.