Even wennen

Esther (Estherschrijft)

Hij was jarig, de man die ik gewoonlijk omschrijf als de broer die ik eigenlijk niet heb, omdat dat de band het beste uitdrukt. Maar feliciteren kon ik hem niet. Een paar jaar geleden viel hij in slaap en werd nooit meer wakker. Met zijn moeder, de vrouw die ook mijn jeugd lardeerde, hield ik contact en op deze dag had ik meer dan ooit de behoefte om haar op te zoeken. Die dag stond ik voor de derde keer in korte tijd tevergeefs aan haar deur. Geen gehoor en hé, ook het naamplaatje bij het huisnummer was weg. Ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen. Ze zal toch niet…?

Snel zwiepte ik mijn fiets in tegenovergestelde richting en koerste in een rechte lijn naar huis.  Het opstarten van mijn computer leek twee keer zo lang te duren als anders. Dertien resultaten voor haar naam in de virtuele telefoongids. Ik probeerde er één. “Bent u de moeder van Paul?” vroeg ik voorzichtig aan de stem aan de lijn. Ja, dat was ze. “Gelukkig…”, bracht ik uit. “Mag ik even bij u op visite komen?”

Niet veel later stond ik in de enorme hal van het bejaardenhuis dat ik maar al te goed kende en verbaasde me over de verrassend moderne ruimte. Jarenlang zag ik dit gebouw uittorenen boven de bomen die mijn ouders’ uitzicht vormden vanuit hun woonkamer, maar ik was er nog nooit binnen geweest. Ik volgde de aanwijzingen van de receptioniste en toen de liftdeuren zich openden, zag ik haar al staan. In een paar passen was ik bij haar. De onrust vloeide  uit mijn lijf toen ze me met twee handen vastpakte. “Wat ben ik blij om jou te zien”, zei ze. Ze leek kleiner dan de vorige keer.

Ik kijk naar haar witte haar en haar bleke handen, terwijl ze een glas volschenkt met sap, en verbaas me erover hoe snel de tijd haar inhaalt. Ze heeft het hier goed, vertelt ze, al was het natuurlijk even wennen. Het is niet zo groot, maar ach, alles bij de hand en makkelijk is het ook wel weer. En het uitzicht, daar heeft ze het mee getroffen. Over de vensterbank vol met orchideeën kijk ik met haar mee naar de vijver met fontein. Bij het tweede raam vertelt ze nog een keer over haar kleindochters en ook dat ze niet meer kookt. Daar biedt het minikeukentje ook geen gelegenheid voor. Ze eet nu drie keer per dag  op de afdeling. Alles op uur en tijd. Maar dat verantwoording afleggen, daar moet ze zo aan wennen. Alles wat ze doet, moet ze melden aan de verpleging. Het is omdat ze ziek is geworden dat ze hier zit en het is goed zo. Maar het is zeker even wennen. 

Met haar kleindochters gaat het heel goed, vertelt ze voor de derde keer. De één woont hier, de ander daar en het zijn twee heel verschillende meiden. We lopen van het raam naar de badkamer en daarna loodst ze me naar de televisiekast. Daar bovenop ontvouwt zich een familiegeschiedenis in foto’s en kleine snuisterijen. Haar overleden zoon en wijlen haar man te midden van twee blakend gezonde kleindochters. Het gaat goed met hen, zegt ze weer, en ze herhaalt nog een keer wat ze eerder over hen zei. Voorzichtig beroert ze de foto’s één voor één. Heden en verleden keurig gerangschikt in lijstjes. En zij staat er tussenin.

Er wordt op haar deur geklopt. Een jonge vrouw in een wit uniform kondigt de lunch aan. “Alles op uur en tijd”, verzucht ze terwijl ze verontschuldigend haar schouders ophaalt. Op de gang nemen we afscheid. “Kom je snel weer?” vraagt ze. Ik beloof het. Ze zwaait tot de deuren van de lift zich sluiten. Ik laat haar achter in een wereld die steeds kleiner wordt. En dat is wel even wennen.