Rotkind

Petra (peets)

Hij werd gepest. Niet gewoon een beetje, maar stelselmatig. Dagelijks was hij op school het mikpunt van gemene pesterijen. Hij verweerde zich wel, hij ging zelfs letterlijk het gevecht aan, maar het hielp hem niet. Integendeel. Het ging van kwaad tot erger. De leerkrachten kregen hun vinger er niet achter. “Hij lokt het ook wel zelf uit”, werd er gezegd. En “Hij is ook niet bepaald sociaal en makkelijk in de omgang”. Een verandering van school zou de oplossing zijn.

En zo kwam hij bij ons op school. Op het oog een gewone jongen. De leerkrachten wisten van zijn pestverleden, de kinderen niet. En toch wisten ze hem vanaf dag één te vinden, net als honden die angst ruiken en opzoeken. Binnen no time wierpen potentiële pesters zich op hem en leek het verleden zich te herhalen. Het bleek moeilijk om de situatie te doorbreken. Daar waar het op school aangepakt werd, ging het via internet of op straat verder. In gesprekken met de pesters waarom juist deze jongen hen zo triggerde, kwamen ze niet veel verder dan “Het is gewoon een rotkind”.


Na een paar maanden leek het tij te keren. Op school waren duidelijke afspraken gemaakt, die ook golden voor ‘na schooltijd’. Op opwachten stond een flinke straf. “Maar daar heeft school toch niets mee te maken” werd afgedaan met “Prima, dan bellen we de politie, dan wordt het een politiezaak”. De pesters dropen af, de ‘lol’ was er nu wel af. En wat hij nog nooit eerder had meegemaakt, hij kreeg een vriend op school. Na een poosje zelfs twee. Hij leek op te bloeien, ging zelfs zonder tegenzin naar school.

Totdat de situatie veranderde. Kinderen begonnen over hém te klagen. “Hij scheldt me uit als ik gewoon langsloop”, “Hij gaf me zomaar een trap/duw”. De eerdere pesters stonden meteen paraat. Met een “Ik laat m’n vriend niet zomaar uitschelden door hém” o.i.d. vonden zij dat ze dit keer een heus alibi hadden om hem het leven opnieuw zuur te maken. Want deze keer was hij begonnen, niet zij. “Het is gewoon een rotkind”. Zie je wel.

“Waarom?”, vroegen wij ons af. Na diverse gesprekken met hem werd het ons steeds meer duidelijk. Hij kon niet anders. Van jongs af aan had hij zich moeten conformeren aan het gepest. Het was zijn levenshouding geworden, zijn overlevingsstrategie. En nu wist hij het niet meer. Hij kende het gevoel niet om vrienden te hebben. Hij wantrouwde de rust en de stilte om hem heen.  Zonder het getreiter wist hij zich geen raad. En dus zocht hij het zelf weer op. Want altijd op je hoede zijn, in opperste paraatheid, dat kende hij wel. En daar was hij goed in, reken maar. Dan maar een rotkind.

Hij krijgt nu professionele hulp. Stukje bij beetje leert hij zichzelf kennen. Waar hij goed in is. Wat hij moeilijk vindt. Wat hij leuk vindt. Waar hij een hekel aan heeft. Het gaat goed met hem. In ieder geval steeds beter. Hij heeft vechtlust en moed genoeg om het predicaat ‘rotkind’ eindelijk van zich af te kunnen schudden. En daar ook zelf in te gaan geloven. Stoer. Een stoer kwetsbaar kind.