Doodslag of noodweer?

Jan (Bakoenin)

Aloysius Kreukel zat een beetje ongerust naar buiten te staren. Het was bar buiten. De wind loeide om het huis en sinds een paar minuten teisterden vlagen hagel de ramen. Het was maar goed dat het dubbel glas was, want het waren dikke korrels. Af en toe was er zelfs een bliksemflits te zien. Aloysius wilde eigenlijk nog even naar de supermarkt voordat die om 22.00 uur zou sluiten. Hij had nog een vol kaartje zegels en zijn moeder had er op aangedrongen om Kermit de Kikker voor haar mee te nemen als hij weer bij Albert Heijn kwam. En Aloysius wist dat zijn moeder al aardig dement was en veel vergat, maar dat soort dingen niet en dan bleef ze zeuren. Ze dacht namelijk al een tijdje dat ze weer een kind van zes was en op die leeftijd kunnen kinderen ook zo zeuren als ze iets willen hebben. Daar speelt Albert Heijn altijd prima op in. 

Hij had haar net naar haar kamer gebracht. Ze had geluk dat Aloysius nog steeds niemand had gevonden waar hij meer verliefd op kon zijn dan op zijn moeder. Nu kon ze thuis blijven wonen, want Aloysius zorgde wel voor haar. De enige dates die hij in het verleden wel eens had gehad, waren updates voor zijn pc. Aloysius en zijn moeder woonden samen in een grote vrijstaande villa. Die villa bewees dat er veel betere tijden waren geweest. Dat was toen vader Kreukel nog leefde, maar daar wilde Aloysius niet aan worden herinnerd. 
Hij was net bezig geweest om de heg te snoeien met de elektrische heggenschaar. Hij vond dat hij het erg netjes deed en wilde het aan zijn vader laten zien, die ook in de tuin bezig was.
“Papa, waar ben je?” riep Aloysius, terwijl hij verder snoeide.
“Hier ben ik,” riep papa en kwam achter de heg vandaan waar hij net wat onkruid had weggehaald. Het waren zijn laatste woorden geweest. Gelukkig voor Aloysius en zijn moeder had de man een fortuin nagelaten zodat ze in de villa konden blijven wonen, want Aloysius had alleen maar een bijstandsuitkering. Hij hield het nooit lang ergens uit. Daarvoor was hij te heetgebakerd. Altijd gebeurde er wel wat waardoor hij kwaad werd op iemand en dan timmerde hij er meteen op los. Bij de laatste werkgever was dat ook weer het geval geweest.
Hij werkte in een magazijn van een groothandel in porselein. Aloysius moest op een dag naar de tandarts en vertelde tegen een paar collega’s dat hij ertegenop zag, omdat de tandarts hem altijd pijn deed als hij tandsteen ging verwijderen met dat elektrische boortje. Een collega had toen gezegd: “Wees nou maar blij dat je de mijne niet hebt. Die trekt met zijn been.” Daarop had Aloysius gevraagd of dat niet erg pijnlijk was en toen was zijn collega natuurlijk heel hard gaan lachen. Aloysius was daardoor weer kwaad geworden en had die collega zo hard geslagen dat deze achterover viel. Op zich niet zo erg, maar daar stond ook een porseleinen servies dat net klaar was gezet in verband met een bestelling. Exit Aloysius. Voor de zoveelste keer.

Ondertussen ging het buiten steeds heftiger tekeer. De bliksems volgden elkaar steeds sneller op. Ineens een enorme flits en meteen werd het donker in huis. “Verdomme,” mompelde Aloysius binnensmonds. Nu was de stroom ook nog uitgevallen. 
Gauw de zaklantaarn dan maar pakken en eens kijken of er kaarsjes in huis waren.
Maar wat zag hij daar nu buiten bij het tuinhek? Het leek wel of iemand over het tuinhekje stapte en de tuin inkwam. Heel goed was het niet te zien, want het was donker en de hagel maakte het zicht er ook niet beter op, maar Aloysius meende bij de vorige bliksemflits een gestalte te hebben gezien. Hij wachtte even, maar er werd niet aangebeld. Dat was gek. Gelukkig was hij altijd op het ergste voorbereid. Hij liep naar de grote kast in zijn slaapkamer en pakte daaruit de honkbalknuppel die hij altijd bij de hand had voor eventuele inbrekers. Sinds de minister-president en Prem hadden gezegd dat het mocht, had hij hem meteen aangeschaft.  

Rob vloekte hevig. Wat een stommiteit om op de fiets naar Albert Heijn te gaan terwijl het zo hard waaide. Rob fietste echter altijd en dus ook als er wat tegenwind was. Maar toen hij vertrok, was het nog droog. Nu niet meer. De hagel striemde in zijn gezicht en het ging ook nog eens onweren. Rob wilde nog maar één ding. Zo snel mogelijk schuilen. Alleen was hij nu net in de villawijk die tussen zijn wijk en de wijk met de supermarkt in lag. Gelukkig zag hij een villa met een redelijke overkapping bij de voordeur. Daar kon hij misschien wel even wachten tot de hagel en het onweer wat minder werden. Hij stapte af, zette zijn fiets tegen de heg die de tuin omzoomde en stapte over het tuinhekje. Er brandde geen licht binnen, dus Rob waagde het er maar op om over het grindpad naar de voordeur te lopen. Mocht er toch iemand thuis zijn dan zou die het wel begrijpen. De overkapping was net groot genoeg om te schuilen, maar dan moest hij wel helemaal plat tegen de deur aan gaan staan. 
Rob stond nog niet erg lang in zijn schuilplaats of de deur achter hem ging met een ruk open. Rob viel achterover het huis binnen. Hij zag nog een flits van een man met een knuppel, voelde kort een helse pijn en meteen daarna zag hij het licht aan het eind van de tunnel.

Aloysius zat een beetje terneergeslagen aan de tafel. De man tegenover hem zat hem strak aan te kijken. Aloysius keek even om zich heen. Moeder zat in haar nachtjapon op de bank tegen de agent naast haar te praten. Ze wilde dat deze met haar verstoppertje zou gaan spelen. Andere agenten liepen in en uit het huis. De man tegenover Aloysius nam het woord.
“We hebben echt niets kunnen vinden dat erop wijst dat dit een inbreker was. Hij had ook geen wapens bij zich. Hoe kun je nou in godsnaam beweren dat de man de deur aan het openbreken was. En ook al zou dat zo zijn, dan sla je iemand toch niet meteen dood met een honkbalknuppel! Ja, je hebt al verteld dat Prem en de minister-president het met je eens zijn, maar die hebben dit echt niet bedoeld, hoor! En je gaat me toch niet vertellen dat het noodweer was!” De politieman was echt kwaad. Maar Aloysius liet zich niet uit het veld slaan. Zijn gezicht klaarde weer wat op bij het horen van die laatste woorden van de politieman. Misschien kwam hij er toch nog goed vanaf.
“Natuurlijk was het noodweer, man. Windkracht tien, hagelkorrels zo groot als duiveneieren, donder en bliksem. Hoezo geen noodweer!” 

Je kunt mijn eerste boekje 'Fietsen in het Paradijs' bestellen bij Free Musketeers of Bol.com. ISBN 978-90-484-2304-0