10

Bert (superworm)

De dag dat ik de enige 1 van mijn schoolcarrière te pakken had, kan ik me nog goed herinneren. In het begin van de derde klas kregen we bij Frans een schriftelijke overhoring van het huiswerk, te weten een hele rits aan onregelmatige werkwoorden. Omdat ik ook toen al liever lui dan moe was, schreef ik de avond ervoor de werkwoorden die ik niet goed kende minuscuul op een briefje, dat ik veilig in mijn etui wegstopte. U ziet het al aankomen: niet snel na de aanvang van de toets viel mijn briefje op de grond, pakte ik het gauw op maar had de lerares inmiddels genoeg gezien en kwam ze haast joviaal aangebeend om met haar rode pen een verticaal streepje in het cijfervakje van mijn papier te zetten. Het meest beschamend van de episode was dat ik moest blijven zitten tot iedereen klaar was. Wel stampte ik voor de volgende SO netjes alle werkwoorden in m'n kop en heb ik sindsdien nooit meer spiekbriefjes gebruikt.

Omdat leraren mede op leerlingcijfers worden afgerekend geven ze verder eigenlijk nooit een één. Je kunt bij wijze van spreke het blaadje oningevuld van spanning onderkotsen en alsnog een 2 of een 3 krijgen voor de moeite. Op de universiteit zie je om datzelfde hachje van de docent zélden een cijfer onder de 4, omdat alleen onvoldoendes bóven een 4 mogen worden herkanst. Zelfs mijn docent Oud-Grieks (nog zo'n vak waarvoor ik jaren later wél graag mijn best had gedaan) gaf me vaak bemoedigend een 5, om in elk geval te proberen mijn interesse een beetje aan te wakkeren. Helaas vond ik zijn vak al vanaf het alfabet helemaal niks en redden ook hoopgevende bijnavoldoendes mij niet van een on-Griekse levenswandel. Ik behield dan ook Latijn in de vierde, maar gooide Grieks eruit. Toch was Latijn nauwelijks anders. Vertalingen schreef ik over van Scholieren.com, cijfers hingen altijd rond de zes en uiteindelijk sloot ik het niet eens voldoende af. Gymnasiast met als enige onvoldoende een 5 voor Latijn.

Want wat hád je nou in vredesnaam aan die klassieke talen? Ook onder gymnasiasten was dat verre van duidelijk, behalve hooguit het idee van een stukje prestige waar niemand je ooit nog naar vraagt zodra je je examen hebt gedaan. Onze leraren konden ons niet motiveren, tenminste, niet écht. Vanzelfsprekend luisterden we onevenredig veel naar verhalen over werkelijk alles tussen Kronos en Constantijn, maar zagen daar werkelijk de toegevoegde waarde nog niet van in. Nu echter kan ik me wel voor mijn kop slaan. Graag had ik nog precies geweten welke attributen welke goden toebehoorden, hoe alle verschillende Romeinse bouwelementen heetten, had ik hele lappen klassiek Latijn uit het hoofd willen kunnen vertalen. Die kans is me geboden en die heb ik in de puberteit afgeslagen, of in elk geval lang niet ruimhartig genoeg omarmd. Hoewel ik enigszins bezig ben met een inhaalslag door privé geïnteresseerd te blijven en me in te lezen in de Oudheid, doet het me eigenlijk elke dag iets meer pijn dat ik geen Latinist pur sang ben geworden.

Ook wát je nou aan die vakken hebt, wordt eigenlijk pas veel later duidelijk: in het hoger onderwijs en daarna. Bijna elke studie komt ergens wel terug op de Oudheid – van Pythagoras tot Catullus zijn er zo enorm veel figuren die op hun eigen wijze onze cultuur hebben geschapen, dat elke studie van Rechten en Talen tot Wiskunde en Chemie vroeg of laat te maken krijgt met de Romeinen en Grieken. Zeker als je een talenstudie doet en daardoor verplichte vakken volgt aangaande de literatuurgeschiedenis van jouw taal, struikel je elke paar regels – in poëzie en proza – over de metaforen, verwijzingen, emulaties, chiasmes, iambische pentameters en Muzen. De drie klassieke Aristotelische grondregels van toneel, de strakke richtlijnen voor epossen à la Ilias of Odyssee, of het nu Shakespeare, Milton, Pope of Blake was die schreef, er werd rekening mee gehouden, de spot mee gedreven, geacht of geminacht, maar de invloeden van een set culturen die van het 2e millennium vóór Christus tot feitelijk 1453 ná Christus (of, met Italië en Griekenland nog immer fier overeind, minstens 5-12-2011) bestonden en werden overgeleverd, zijn zoals gezegd óveral zichtbaar.

Two college sophs of Cambridge growth,
Both special wits and lovers both,
Conferring, as they used to meet,
On love, and books, in rapture sweet;
(Muse, find me names to fit my metre,
Cassinus this, and t'other Peter.)
Friend Peter to Cassinus goes,
(rest hieronder, 'Cassinus and Peter, Jonathan Swift (1731))

Hoewel ik bij veel verwijzingen toch even een voetnoot nodig had of een Wiki deed bij d'een of andere Romeins of Grieks aandoende naam, had en heb ik alsnog veel profijt van de vakken die ik op de middelbare volgde. Ook een gedegen christelijke opvoeding helpt enorm bij het begrijpen van de amalgamatie van culturen en geloven die onze cultuur uiteindelijk geworden is, in woord, beeld, tekst en daad. (Chiasme strikes again.) Toen ik door de openhartige hoogleraren van 'Shakespeare's World' in een essayopdracht werd uitgenodigd origineel te zijn, besloot ik Machiavelli, Dr. Faustus en Shakespeare aan elkaar te verbinden. Ik hield me maar heel mager aan de opdracht en schreef het ding meer als een FOK!column (vol culturele verwijzingen die maar nauwelijks bijdragen aan het totaal) dan een academisch stuk, en leverde het in met het idee “dit wordt een 4 of een 9”.

Het werd een 9, iets wat ik nog niet eerder had gepresteerd op de universiteit voor eigen schrijfwerk. Meteen was ik aangemoedigd om het tentamen minstens even goed af te sluiten. In de thuis maakbare opdracht werden onder andere 2 essays van 800 en 1000 woorden gevraagd. Omdat een eeuwgenoot verbinden aan een bekende schrijver blijkbaar een goed idee was, deed ik dat dit keer met de vriendschap tussen Thomas More (Utopia, bij → gedrukt) en Erasmus (Lof der Zotheid, bij ← geschreven en gedrukt). Ik noemde Utopia verder communistisch avant la lettre, omdat bezit afgeschaft wordt als oplossing voor de continue onderdrukking van het volk door het grootkapitaal. In het andere essay stelde ik dat gereformeerden Milton's Paradise Lost waarschijnlijk niet kunnen en konden waarderen omdat het te liberaal en te blasfemisch is geschreven, haast als een parodie op hun religie.

Ik had me behalve de stukken zelf en Wikipedia, niet echt ingelezen en geen diepgravend bieb-onderzoek gedaan om te bezien of mijn theorietjes niet allang duizend keer uitgeschreven waren in veel mooiere en meer samenhangende epistels en theses. De overeenkomsten tussen Utopia en communisme en de dichotomie tussen PL en Reformatie waren immers overduidelijk aanwezig in elke letter van de stukken. Toch kwam de titel van deze column voor beide essays terug als cijfer, een waardering die ik nooit meer had gezien sinds de wekelijkse psalmpjes op de basisschool. “Though I cannot give you any presents, if you are interested in Renaissance greats, read x buy Stephen Greenblatt's 'The Swerve' (2011)” was het enige commentaar dat op het tentamen gekriebeld stond. Dat deed ik dus meteen, door naar Broese aan de Oudegracht te wandelen en het er aan te schaffen. Opnieuw ben ik erg blij met enige basiskennis aangaande de Oudheid, want inderdaad is het aangeraden boek een juweel van een verhaal.

Mijn zus waarschuwde me al direct. Ook die studeerde Engels aan dezelfde universiteit, hoewel zestien jaar eerder. Ze is qua studie sowieso altijd mijn lichtende voorbeeld geweest, daar ze enkele malen een 10 of een 9+ binnenhengelde voor haar essays. “Maar óf ze herkennen je manier van denken of argumentatie en waarderen het, óf ze vinden dat je teveel afwijkt van je punt of opdracht en geven je een onvoldoende.” De angst voor dat laatste weerhield me eigenlijk altijd om verder dan verplicht van een essayopdracht af te wijken, zorgde ervoor dat ik netjes de gebaande wegen van de academische regels bewandelde en hanteerde zoals iedereen dat doet. Nog steeds vraag ik me heimelijk af, nu bij een vak over Engelse poëzie in de achttiende eeuw, of ik het beter wél of níet kan herhalen. Dit keer moet het gaan over vrouwenpoëzie en -vooroordelen... De drang om te excelleren heb ik eigenlijk nog nooit zo sterk gevoeld, maar hoe je bij een onbekende, totaal andere hoogleraar wéér die snaar weet te raken, is mij tot dusver een even groot raadsel als frustratie.

Desalniettemin speelt het essay dat pas in januari ingeleverd moet worden, voor het eerst weken van te voren al door mijn hoofd. Normaal forceer ik de laatste avond voor de inleverdatum een wrang slecht doorwrocht vod uit mijn toetsenbord en ben ik blij met een 7 of hoger, nu ben ik, helaas jaren te laat, echt uitgedaagd. Samen met de druk van de volgend jaar ingaande Rutteboete van 3000 euro, ben ik serieuzer bezig met studeren dan ooit tevoren. Dat wilde ik bij deze even delen. Andere columns over relevantere zaken spookten in mijn hoofd, maar deze vloeide het toetsenbord uit.

To chat a while, and warm his nose:
But such a sight was never seen,
The lad lay swallow'd up in spleen.
He seem'd as just crept out of bed;
One greasy stocking round his head,
The other he sat down to darn,
With threads of different colour'd yarn;
His breeches torn, exposing wide
A ragged shirt and tawny hide.
Scorch'd were his shins, his legs were bare,
But well embrown'd with dirt and hair
A rug was o'er his shoulders thrown,
(A rug, for nightgown he had none,)
His jordan stood in manner fitting
Between his legs, to spew or spit in;
His ancient pipe, in sable dyed,
And half unsmoked, lay by his side.
   Him thus accoutred Peter found,
With eyes in smoke and weeping drown'd;
The leavings of his last night's pot
On embers placed, to drink it hot.
   Why, Cassy, thou wilt dose thy pate:
What makes thee lie a-bed so late?
The finch, the linnet, and the thrush,
Their matins chant in every bush;
And I have heard thee oft salute
Aurora with thy early flute.
Heaven send thou hast not got the hyps!
How! not a word come from thy lips?
   Then gave him some familiar thumps,
A college joke to cure the dumps.
   The swain at last, with grief opprest,
Cried, Celia! thrice, and sigh'd the rest.
   Dear Cassy, though to ask I dread,
Yet ask I must--is Celia dead?
   How happy I, were that the worst!
But I was fated to be curst!
   Come, tell us, has she play'd the whore?
   O Peter, would it were no more!
   Why, plague confound her sandy locks!
Say, has the small or greater pox
Sunk down her nose, or seam'd her face?
Be easy, 'tis a common case.
   O Peter! beauty's but a varnish,
Which time and accidents will tarnish:
But Celia has contrived to blast
Those beauties that might ever last.
Nor can imagination guess,
Nor eloquence divine express,
How that ungrateful charming maid
My purest passion has betray'd:
Conceive the most envenom'd dart
To pierce an injured lover's heart.
   Why, hang her; though she seem'd so coy,
I know she loves the barber's boy.
   Friend Peter, this I could excuse,
For every nymph has leave to choose;
Nor have I reason to complain,
She loves a more deserving swain.
But, oh! how ill hast thou divined
A crime, that shocks all human kind;
A deed unknown to female race,
At which the sun should hide his face:
Advice in vain you would apply--
Then leave me to despair and die.
Ye kind Arcadians, on my urn
These elegies and sonnets burn;
And on the marble grave these rhymes,
A monument to after-times--
"Here Cassy lies, by Celia slain,
And dying, never told his pain."
   Vain empty world, farewell. But hark,
The loud Cerberian triple bark;
And there--behold Alecto stand,
A whip of scorpions in her hand:
Lo, Charon from his leaky wherry
Beckoning to waft me o'er the ferry:
I come! I come! Medusa see,
Her serpents hiss direct at me.
Begone; unhand me, hellish fry:
"Avaunt--ye cannot say 'twas I."[1]
   Dear Cassy, thou must purge and bleed;
I fear thou wilt be mad indeed.
But now, by friendship's sacred laws,
I here conjure thee, tell the cause;
And Celia's horrid fact relate:
Thy friend would gladly share thy fate.
   To force it out, my heart must rend;
Yet when conjured by such a friend--
Think, Peter, how my soul is rack'd!
These eyes, these eyes, beheld the fact.
Now bend thine ear, since out it must;
But, when thou seest me laid in dust,
The secret thou shalt ne'er impart,
Not to the nymph that keeps thy heart;
  (How would her virgin soul bemoan
A crime to all her sex unknown!)
Nor whisper to the tattling reeds
The blackest of all female deeds;
Nor blab it on the lonely rocks,
Where Echo sits, and listening mocks;
Nor let the Zephyr's treacherous gale
Through Cambridge waft the direful tale;
Nor to the chattering feather'd race
Discover Celia's foul disgrace.
But, if you fail, my spectre dread,
Attending nightly round your bed--
And yet I dare confide in you;
So take my secret, and adieu:
Nor wonder how I lost my wits:
Oh! Celia, Celia, Celia sh--!