Belegen

Esther (Estherschrijft)

“Er zit iets op je kin, ma”, zegt jongste zoon tijdens het eten. Ik veeg met de rug van mijn hand langs het hele gebied dat als kin aangemerkt kan worden, plus aangrenzende delen. Voor de zekerheid. Man en kind keuren het resultaat. “Nu moet je op gaan passen”, lacht mijn man, “Als je kinderen dat tegen jou gaan zeggen, in plaats van andersom, wordt je serieus oud.” Hij heeft makkelijk kletsen. Hij loopt twee verjaardagen achter op mij.

Vorige week noemde ik mijzelf al een belegen bakvis. En toen was ik nog niet eens zo oud als nu. Dat is pas sinds gisteren. Ja ja, hiep hiep hoera, het is wat. Eén nachtje slapen en ineens een heel jaar ouder. Het leven is hard. En toch was het een heel gezellige dag, met mooi weer, bloemen, felicitaties, hartelijke gelukwensen en dikke kussen.  Eigenlijk precies wat ze bedoelen als mensen zeggen: ‘maak er een mooie dag van’. Ik zou er onbezorgd van kunnen genieten, ware het niet dat de teller zo ongenadig doortikt, iedere keer als die ‘mooie dag’ er weer is.

Vroeger, toen mijn leeftijd nog niet in de dubbele cijfers liep, toen konden die verjaardagen elkaar niet snel genoeg opvolgen. Ik herinner me de slapeloze nachten en de buikpijn van de spanning. “Nog 161 nachtjes slapen.” Tergend langzaam ging het allemaal. Dat was in de tijd dat het ook belangrijk was dat ik 82 dagen ouder was dan mijn vriendin. Over jonger hadden we het niet, want jonger telde niet. Nu wel, maar als je het over ‘vroeger’ en ‘herinneren’ hebt, ben je serieus te laat.

Wat is dat toch met leeftijd? Vroeger wilde ik een grote meid zijn. Zo groot en zo oud als het witte leugentje het toeliet. Als je licht vragend ‘twaalf’ antwoordde bij de bioscoop en je kwam ermee weg, wist je dat je goed zat. Met ‘dertien’ nam je een te groot risico. Nee, liever speelde je op safe om verslag te kunnen doen van een film als Saturday Night Fever, voor twaalf jaar en ouder, terwijl jij naar de letter van de wet pas tien was.  Ach, had ik toen geweten wat ik nu weet, dan had ik niet zo veel haast gemaakt.

Ergens komt dat omslagpunt. Een punt waarop dat ouder worden plotseling zo belangrijk niet meer is, sterker nog; waarop het zelfs een beetje gênant wordt. Wanneer dat is, weet ik niet precies, maar het moet ergens na je dertigste verjaardag zijn. Dan willen we ineens die overgeslagen jaren weer terug. Dan willen we heel graag de zandloper weer omdraaien en daarom gaan we ineens massaal roepen dat je zo oud bent als je je voelt. En dat is gek genoeg altijd zo’n beetje in de eerste helft van de twintig. Ver weg van lichamelijk verval en andere narigheid. Bij mij ook. Ik voel me geen dag ouder dan tweeëntwintig, maar daar is de spiegel het niet mee eens. 

En ieder jaar als ik er weer een streepje bij mag zetten en mijn familie me pest met hoe oud ik wel niet ben, en ik zelf bedenk hoe jong ik me wel niet voel, neem ik me voor om dat niet meer te doen. Ik ben gewoon zo jong als in mijn paspoort staat. En dat is nog lang niet oud. Op z’n hoogst belegen. Jong belegen, dan.