Het verwensingencentrum

Wouter (tuvokki)

Ik vloek vaak, hartgrondig diep en liever niet hardop, aangezien ik een nogal platte smaak heb voor krachttermen. De vleselijkste geslachtsdelen, gevolgd door ziektes en alles daarna wat fout is. Ik ben er niet trots op. Het is een van die karaktertrekken waar ik niet aan hecht, maar die aan mij gehecht zijn. Al tijden probeer ik te minderen. Of in elk geval mijn vloekgedrag onder controle te krijgen.

Van mijn adviseur Ahrend, een gepensioneerde timmerman met Parkinson, kreeg ik het advies om een grappige vloek te verzinnen. En om mezelf vervolgens aan te leren geen 'Godverdomme, tering, tyfus, pestpokkekut' te zeggen, maar 'flapdrol in je uitlaat', of zoiets. Het werkte niet. Ik heb niks met flapdrollen in mijn uitlaat. Ook het obligate 'chips' en het oubollige 'drommels' in plaats van al wat fout is werkten bij mij niet. Hij had het wél met succes toegepast. Zijn Parkinson uitte zich in het begin vooral door een verminderde coördinatie, wat voor een timmerman betekent dat zijn duimen eraan moeten geloven. Toen hij bij mij aan de voordeur bezig was hoorde ik hem regelmatig 'kievietsei! kievietsei! paardenflens!' zeggen. Hij was verwoed vogelaar en nu hij niet meer werkte was hij regelmatig in een weiland te vinden. Vandaar het ei, denk ik.

Zijn methode, het vervangen van je met schaamdelen doorspekte godslasterlijke beledigingen door een mildere variant, schijnt het beste te werken als je nieuwe vloek iets persoonlijk is. Een grief waar je flink kwaad over bent geweest of een uiting van ongenoegen uit je persoonlijke beleving om je tijdelijke frustratie op uit te leven. Zo kwam Ahrend aan zijn eieren met paardenpoep. Het deed hem denken aan de keren dat hij in een uitwerpsel was gaan staan. Blijkbaar deed hem dat genoeg om de keren dat hij op zijn vingers sloeg te doen vergeten.

Dus toog ik naar de goeroe die hem in deze wijsheid ingewijd had. Ik had van hem een smoezelig kaartje met een adres erop gekregen. Het kaartje was van een psycholoog die zich had gespecialiseerd in 'de menselijke verwerking van ontladingsspanning'. Ik vond het een hele mond vol. Enigszins sceptisch was ik op mijn vrije middag naar het adres toe gefietst. Ik kwam aan bij een wit gebouw van een enkele verdieping hoog. Aan weerszijden van het gebouwtje stonden dichte boschsages die het geheel een duister en afgeschermde indruk gaven. Bij de deur aangekomen zag ik een klein bordje naast de bel:

"Het verwensingencentrum."
- Voor al uw verwensingen. Persoonlijke op maat gemaakte vloeken.

Ik ging naar binnen en trof een wachtkamer met een in fleurig groen geschilderde muur. Aan de muur hing een schilderij van een vloek uit een stripboek, zo een uit Kuifje. De duizend bommen en granaten uitgebeeld in pictogrammen, uitroeptekentjes en doodskopjes. Ik ging zitten tegenover een vlot uitziende vijftiger. Benieuwd naar wat ik hier zelf kwam doen vroeg ik: "Ook op zoek naar een nieuwe vloek?"
"Nee," zei de man, "ik ben hier voor een goede scheldpartij, die geven ze hier ook."
"Hoe bedoelt u?" Vroeg ik.
"Nou," de man zuchtte, "ik ben heel aardig. En ik zorg ervoor dat de mensen me aardig vinden. Dat vind ik prettig. Al jaren, snapt u? En doordat iedereen me aardig vindt, word ik nooit uitgescholden. Ik doe nooit iets verkeerd, en krijg dus nooit de wind van voren. Daar heb ik nogal wat problemen mee."
"U meent het?" Zei ik een beetje bewonderend. Ik vond de man meteen al aardig, zonder dat hij zijn best ervoor hoefde te doen.
"Ja, het is heel zwaar om nooit eens te horen dat je een oen bent. Of nooit eens te horen dat je iets verkeerd hebt gedaan." Hij zuchtte nog eens: "Ik heb het geprobeerd hoor. Dan haalde ik koffie voor de mensen op mijn afdeling, en dan mixte ik expres alles verkeerd. Suiker voor de melkies, melk voor de zwartdrinkers enzovoorts."
"En hielp dat?" Ik had er altijd een bloedhekel aan als dat gebeurde.
"Nee hoor, de mensen zeiden 'Johan heeft dat vast niet expres gedaan, hij is altijd zo aardig', en ze wisselden, mixten en schoven met bakkies tot iedereen iets had dat naar zijn zin was. Er is geen onvertogen woord gevallen."
"Dat zal je altijd hebben." Een beetje meelijwekkend figuur was het wel.
"Ze bedankten me zelfs!" Lachte hij.

Even later werd hij geroepen. Toen hij opstond zag ik zijn enigszins bezwaard gemoed lichter worden. Hij had er echt zin in. De dame die hem riep keek naar mij. Ze vertelde me dat ze zo meteen bij me zou komen. Beiden gingen door een deur waar 'verwenskamer' op stond. Een klein minuutje later kwam de vrouw terug. Ik hoorde wat grommen en de lage bastoon van een mannenstem uit het hokje komen. Wat er gezegd werd verstond ik niet, maar het klonk venijnig.

"Wat kan ik voor u doen?" Vroeg de vrouw me. Ze was ergens begin veertig en niet onaantrekkelijk. In haar hand hield ze een clipboard met een aantal formulieren erop.
"Nou," begon ik, "op aanraden van een vriend ben ik hiernaartoe gekomen voor een op maat gemaakte, persoonlijke vloek."
"Bedoelt u een vloek, of een verwensing?" Ze schreef al iets op het formulier wat ze in de hand had en keek me onderzoekend aan. Ze deed me het meest denken aan een ouderwetse zuster in het ziekenhuis. Zo een waar je niet tegen kan liegen.
"Ik wist niet dat er een verschil was."
"Een verwensing is een krachtterm, een uitroep die je doet als het tegenzit. Een kanalisatie van het kwaad of je frustratie," legde ze uit, "en een vloek is naar buiten gericht. Een vervloeking."
"Oh," het was me duidelijk, "ik kom voor dat eerste. Ik heb geen interesse in het vervloeken van mijn medemens."
"Mooi," ze schreef weer iets op haar blaadje, "daar zijn we tegen en vervloekingen doen we hier niet. U wordt zo meteen geroepen."

Daar zat ik dan. De psycholoog was een en al stereotiep. Een warrig uitziende vijftiger met een baard en snor. Hij droeg en doktersjas met daaronder een grijs vest, overhemd zonder stropdas en een bruine ribbroek. 'Zo horen psychologen er uit te zien', dacht ik bij mezelf. Hij zat wat te schrijven, dus ik wachtte tot hij me aansprak.

"U lijkt me een man van 'Godverdomme', misschien een 'tering of een tyfus' en dan 'kut'," hij keek me onderzoekend aan.
"Ja," zei ik met een beetje een beschaamd lachje, "ik probeer wat te variëren, maar daar komt het vaak wel op neer."

Er ontstond een gesprek over mijn jeugd en verder. Hij vroeg, of ik een hekel aan vrouwen had, probeerde er achter te komen of ik homofiel was en stelde vragen over het geloof dat ik van huis uit had meegekregen. Alles ging in vrij rap tempo en op een prettige manier. Ik had niet het idee dat ik naar buiten zou lopen met een unieke en persoonlijke vloek, maar het was goed bestede tijd. Ik was in gedachten al op weg naar buiten toen de dokter een ernstige blik opzette en me een moment in stilte aankeek.

"Als ik jou was zou ik voortaan," hij pauzeerde even, "in plaats van vloeken het woord 'klapmes' gebruiken. Misschien met 'eendenkroos' als toevoeging. Dat gaat wel werken."
We namen afscheid en ik ging naar huis. Onderweg dacht ik na over het gesprek en de woorden die de man voor me had gekozen. Het waren beide woorden uit korte anekdotes die ik verteld had. Beide waren negatieve ervaringen die me pijn gedaan hadden. Op de een of andere manier voelde het raar en vertrouwd. En nog steeds had ik niet het idee dat ik ooit die woorden zou gebruiken als ik me op mijn duim sloeg.

Thuis aangekomen begon ik de lunch te bereiden voor mij en mijn dochter. Eerst liet ik een bord vallen, en toen een glazen pepermolen. Geen woord kwam over mijn lippen. De lunch was bijna klaar en het enige wat er nog bij moest was een klein snufje zout. Een lichte tip op de bodem van de zoutpot zou voldoende moeten zijn. Met een plofje viel de gehele inhoud van de zoutpot op mijn broodjes, en kon ik mijn teleurstelling niet binnen houden.

"Klapmes!" Riep ik hardop. "Eendenkroos!" Mijn gemoed was even niet aan het borrelen van frustratie, ik voelde me niet verlicht maar belachelijk. Er was niemand die me kon horen, en toch voelde ik me uitgelachen.
"Kut tyfus godverdomme pest pokke kut tering god nakende kut tyfus," zei ik terwijl ik twee nieuwe boterhammen in de broodrooster deed, "en eendenkroos."