Mooie morgen

bazbo

Tjonge, wat is het leven mooi. Zeker als je opstaat en de zonnestralen schijnen je tegemoet. Ik sta op en zowaar: de zonnestralen schijnen me tegemoet. Tralalala. In mijn hoofd vormt zich het eerste liedje van vandaag. En dan moet ik nog douchen. Je houdt het niet voor mogelijk.
In de badkamer kijk ik in de spiegel. Niet slecht, niet slecht. Best een leuke vent, wel. Die ogen, die doen het hem. Daar ben ik wel trots op. Het water is aangenaam warm en een gel doet zijn verzachtende werk. Als ik mij weer afdroog, voel ik hoe soepel mijn huid is. "Ik zit vandaag lekker in mijn vel," grinnik ik.
Ik doe zachtjes, omdat ik Vrouwlief niet wakker wil maken. Even kijk ik naar haar lach in haar slaap. Dan trek ik mijn kleren aan.

Nog geen uur later zit ik op de fiets naar de nieuwe werkplek. Ik heb de wind mee. Het trappen gaat dus niet zwaar. En al had ik wind tegen, dan nog kon ik gemakkelijk trappen. Mijn fiets heeft zeven versnellingen, dus dan red je het wel.
Wat is het heerlijk rustig op straat! Normaal stikt het van de schoolgaande jeugd; nu is het vakantietijd. Het lijkt wel of ik de enige op deze wereld ben. Dat is niet zo. Kijk, daar heb je de jonge vrouw die mij iedere morgen tegemoet fietst. Ze berijdt een transportfiets met voorop een grote mand die is versierd met plastic bloemen. Haar lange donkerblonde haren dansen in de wind. Ze komt voorbij. Ik ruik een zoet parfum. Hmmm.

Ik rijd mijn woonwijkje uit en kom nu in het stukje met wat bosschages en weilandjes.
Hola! Ik moet remmen. Er staan bomen links van mij en er vanachter vandaan komt een buldogachtig beest aan een lange lijn. Het hondje rent enthousiast het fietspad op. Er zit een mevrouw aan vast, blijkt. "Sorry," zegt ze en ze trekt de buldog naar zich toe.
Ik lach om het beestje. "Geeft niks, hè," zeg ik. Ik maak weer vaart. Hopla, daar gaan we weer.
Twee keer moet ik het spoor onderdoor. De lage morgenzon schijnt in mijn ogen. Het licht is fel en maakt me aan het huilen. Er loopt een traan. Ik knipper. Die traan glijdt naar beneden. Ik veeg hem weg. Het is niet erg; het is mooi. Er komt damp van de weilandjes af. Het lijkt wel mistig, maar dat is het niet. Verderop staan schaapjes te grazen. De zomer is in volle gang.

Welk lied is het dat de hele tijd in mijn hoofd zit en dat mij doet neuriën? Even denken. De melodie is niet uit mijn kop weg te rammen; de tekst weet ik niet. Dat is ook niet zo gek, want het is een Portugees lied. Van wie was het ook weer? Een echt zomers nummer. Wel wat loom. O ja, ik weet het weer. Het is van de Braziliaanse zangeres Mariana Aydar. Het staat op haar plaat met die onmogelijke titel 'Peixes, Passaros & Pessoas'. Hoe verzin je het? 'Peixes' is vis. Dat weet ik dan weer wel. Op de hoes van de cd staat de zangeres in een mooie pose. Je ziet alleen haar bovenlijf en ze draagt een bikinitop. De huid van haar buik en haar schouder is besmeurd met blauwe en goudgele bladderverf. Ze kijkt weg van de camera, waardoor je haar heerlijke hals en haar prachtige kaaklijn ziet. Haar lange haren hangen in een wrong over haar schouders. Wat is ze mooi. En haar stem is ook al zo aangenaam. Het lied dat ik neurie heet 'Beleza' en ik heb geen flauw idee waar het over gaat. Ik weet wel dat het een zeer aanstekelijk deuntje is dat al dagen in mijn hoofd vertoeft. Niet erg.

Het is lekker om zo 's morgens vroeg naar het werk te fietsen. Op twee dagen in de week moet ik in een stinkende streekbus. Nee, dan is dit een verademing. Het is ook prachtig weer. Raar is dat; ik heb dat al een keer gezegd en toch wil ik het steeds opnieuw zeggen. Wat een mooie morgen is het! Een morgen om te koesteren. Mijn tochtje is ook mooi. Ik kom langs mooie plekken.

Het Mheenpark, daar ben ik nu. Er is geen kip te zien. Zelfs de mensen die honden uitlaten zijn er niet. Ik snuif die zompige geur van zomerdofheid op. De bomen en struiken zijn vol groen. Het is een schitterend park. Vroeger woonde ik hier in de buurt. Toen was De Zoon nog klein en ging ik met hem wandelen hier in dit park. Ik duwde de wandelwagen over de smalle paadjes langs de vijver. We bekeken de fuut met de kuikens op haar rug en voerden de eenden het oude brood. Het geluk kon niet op. Ik glimlach bij de herinnering eraan. Ik ben een blij mens en tel mijn zegeningen.

Als ik het park uitkom, moet ik nog een stukje langs een grote weg fietsen en dan ben ik bij winkelcentrum Anklaar. Het is donderdagmorgen, dus dan is hier markt. Iedere donderdagmorgen bezoek ik de kaaskraam (mooi woord!). Deze kaasboer staat ook op maandagmorgen op het grote Marktplein in Apeldoorn, maar op maandagmorgen zit ik in de stinkende streekbus op weg naar die andere nieuwe werkplek.
Ik stap van mijn fiets en loop naar de kraam.
"Goedemorgen," groeten we.
"Wat mag het zijn?"
Ik bestel graskaas voor mijzelf en Morbier voor Vrouwlief. Alles mag ik ook eerst proeven. Wat een boel lekkers hier.
"Anders nog iets?"
"Een mooi pond Pezza, graag." Dat is jong belegen kaas met olijven en Italiaanse kruiden erin. Lékker! De Zoon maakt er graag tosti's mee.
Ik mag pinnen. Het eindbedrag is best hoog, maar dat vind ik heel niet erg. Voor kwaliteit, prettige bediening, service en zulke hemelse kaas wil ik best in de buidel tasten. Het is het dubbel en dwars waard. Ik krijg mijn aankopen in een doorzichtig tasje, dat in mijn grote fietstas verdwijnt.
Met een glimlach neem ik afscheid van de vriendelijke kaasboer. "Tot volgende week!"

Ik duw mijn fiets tussen de kramen door naar de straat. Dan stap ik op en rijd ik verder. Het is nu niet ver meer. Nog even een fietspaadje langs een hoge flat en weer een vijver. Kijk, daar heb je de ganzenfamilie! Moeder en vader zwemmen met een hele serie pluizenbollen eromheen. Wat schattig. Wat een geluk. Wat een vreugde dat ik dit mag zien. De zon schijnt in het water en dat geeft een bijna onwerkelijk effect. Ik heb altijd al eens het woord 'caleidoscopisch' willen gebruiken. Mag het nu? Een setje ganzen, een vijver, groen om ons heen, toverachtig zonlicht. Pantheïsme in zijn eenvoudige vorm. Soms schieten de malle kreten mij zó uit de vingers en ik ben er maar wát blij om.

Het is echt een schitterende dag. Hoe vaak zal mij dat vandaag nog door het hoofd zwieren? Geen idee en het maakt me niet uit ook. Ik kan het niet genoeg verzuchten. Het maakt me iedere keer weer bewust in welke bevoorrechte positie ik ben. Ik mag door mijn mooie woonplaats Apeldoorn naar het werk fietsen in de zonneschijn. Koesteren, die hap.

Aan alles komt een eind. Zo ook aan mijn fietstochtje. Daar is de fietsenstalling van het werk. Ik zet mijn rijwiel zorgvuldig op slot en haal mijn werktas uit de fietstas. Ook het tasje met de kaas neem ik mee. In mijn kantoor heb ik een koelkast; daarin blijft het lekker koud. Pas als je het gaat eten moet de kaas op kamertemperatuur zijn. Zweetkaas is niet zo lekker, vind ik.
Het is niet ver van de fietsenstalling naar het kantoor. Een meter of honderd lopen maar. De wind blaast door mijn haren. Die lange haren van mij zijn nu al bijna droog. Een zalig gevoel van vrijheid overvalt me.

Zo, nu ben ik bij het kantoor. Ik pak mijn sleutelbos uit mijn broekzak en steek de juiste sleutel in het slot. Dan draai ik de sleutel om en tegelijkertijd duw ik met mijn andere hand soepel de deur open. Tot mijn verrassing gaat hij niet open. Maar mijn lijf maakt wel de snelle beweging naar voren. Pats! Met een klap slaat mijn hoofd tegen de deur.
"Au! Godverdomme!" roep ik. "Wat een kútdag!"


Apeldoorn, juli 2011