Logeerparadijs (4)

Laurens (Gramps)

Je kunt het je nu, 45 jaar na dato niet eens meer voorstellen dat in het weiland, in het Hollandse veengebied achter een mooie oude boerderij een gemeentelijke vuilstort werd gevestigd. Als dit in deze tijd zelfs maar in de kroeg zou worden geopperd zou iedereen van uiterst links tot ultrarechts in de hoogste boom klimmen, en terecht natuurlijk. Toen was er de noodzaak om van de vuilnis af te komen, en storten, bij voorkeur binnen de gemeentegrenzen was de meest economische optie. Verbranden? Vrijwel onbekend. Nee, storten en de boel later afdekken met een leeflaag, zodat na een aantal jaren niets meer zichtbaar was. Vervuiling was een heikel punt, dus industrieel afval werd niet toegelaten. Maar huisvuil? Ach, dat kon niet zoveel kwaad. Nou...

Een van eerste dingen die opvielen was het feit dat de boerderij vrijwel onmiddellijk rat- en muisvrij was. GFT werd nog lang niet gescheiden, dus voor meeuwen, kraaien en ratten was de vuilstort een regelrecht eldorado. Aan de vliegende brigade deed niemand wat, maar de rattenpopulatie werd nogal rigoureus binnen de perken gehouden. Ook al omdat dat zo veel lol opleverde. Mijn pa was van de partij met een motorpomp op wielen, water was er zat in de sloten om de stortplaats heen. De uitgegraven aarde lag in wallen langs de sloten en dat was de plek waar de ratten hun holen uitgroeven. Mijn pa stak de stalen spuitbuis van de pomp in zo’n rattengang en binnen een paar minuten kwam een heel college ratten hun ondergelopen woning uit. Een stuk of vijf, zes mannen stonden klaar met hun jachtgeweer. Een enorme knalpartij en de ratten waren allemaal wijlen.

Vaak wist zo’n beest in het water van de sloot te komen en in paniek weg te zwemmen. Geweldig wat een gaten je in het water schiet met een schot hagel. Na zo’n knaldag was de populatie weer tot zeer aanvaardbare proporties teruggebracht. Na een aantal jaren was het verhaal af; enkele hectaren grasland waren weer enkele hectaren grasland. Als je maar geen gat groef dieper dan een halve meter merkte je er niet veel van. Alleen, bepaalde dingen kropen nog jaren omhoog, door de grasmat heen. Weggooimesjes uit operatiekamers bijvoorbeeld. Het was wel een mirakel om te zien dat al heel snel het niveau van het weiland precies terug kwam op het oude peil; eerst een halve meter hoger, maar dat werd heel snel minder.

Een paar jaar later werd een nieuw project opgezet, op de plek waar voorheen de vuilstort was. Er was behoefte aan een kleiduivenbaan, dan konden de jagers met hun geweren lekker een keer per week hun kunsten vertonen. Er werd een houten keetje neergezet, een kleiduivenwerper aangeschaft en het feest kon beginnen. Nou, dat is een toer, kleiduiven schieten met een jachtgeweer. Ik zal het uitleggen, dat is wel leuk voor de leek. Een kleiduif is een hardgebakken schoteltje van klei met een diameter van een centimeter of tien. Dat ding wordt met een slingermechanisme na een seintje van de schutter (hij roept “trek!”) de lucht in geslingerd. Pas op het moment dat de duif de lucht ingaat mag de schutter zijn geweer richten. Hij probeert de kleiduif te raken, wat een punt oplevert.

De kleiduiven worden op vier verschillende manieren afgevuurd ten opzichte van de schutter: de schutter staat achter het werpapparaat, dit zijn zgn. afgaanders, de schutter krijgt de kleiduif naar zich toe, dan heb je het over inkomers. Verder kunnen de kleiduiven van links of rechts worden afgeschoten, dat zijn linkse of rechtse dwarse. Bij iedere positie van het werpapparaat, dat ook nog eens in werphoogte kan worden gevarieerd, heb je een andere techniek nodig. Bij dwarse kleiduiven moet je het geweer een stukje voor de duif richten, want de hagel heeft enige tijd nodig voordat hij de kleiduif heeft bereikt en in die tijd is de kleiduif ook een stukje verder gevlogen. Voordat je die truc door hebt ben je een heel stuk verder. Je moet de kleiduif geraakt hebben voordat deze op de grond terecht komt. Inkomende kleiduiven zijn het makkelijkst. Als je mist komt de kleiduif achter je op de grond terecht. Met een dubbelloops kun je bij iedere trek twee keer afdrukken, maar dat is eigenlijk niet de bedoeling.

Maar nu de grap van het kleiduiven schieten met een jachtgeweer. Een jachtgeweer heeft twee verschillende lopen, nl full-choke voor de eerste loop en double-full-choke voor de tweede. Dat houdt in dat de eerste loop een nauwe boring heeft zodat de hagel heel weinig spreiding vertoont, terwijl de boring van de tweede loop nog nauwer is. Dat heeft alles te maken met de jacht waarvoor een geweer uiteindelijk toch is ontworpen: je drukt de eerste loop af als de haas op een bepaalde afstand is. De haas rent bij je vandaan. De spreiding van de hagel moet klein zijn, zodat het effect bij raakschieten onmiddellijk is: de haas is meteen wijlen. Als je mist is de haas verder weg, zodat je tweede schot uit een nauwere loop moet komen om op een grotere afstand hetzelfde effect te sorteren als bij het eerste schot.

Een en ander houdt in dat de kleiduif wordt geraakt door een wolkje hagel met maar weinig meer spreiding dan de grootte van de kleiduif. Maar ALS je de duif raakt zie je een wolkje fijn kleistof, en verder niks meer. Dat is echt schieten. Het schieten met geweren die specifiek voor kleiduiven zijn gemaakt, zgn. skeet- en trapgeweren is van een geheel andere aard. Bij het raken van de kleiduif heeft het schotpatroon al een diameter van ongeveer een halve meter, waarbij de hagel ook nog eens heel grof is.  Je ziet dan een scherfje van de kleiduif afspringen: raak! Ja kunst, zeggen echte jagers, zo kunnen wij het ook wel. Je moet dan ook een echte kleiduivenschutter met een skeet- of trapgeweer geen jachtgeweer in zijn handen duwen, dat wordt niks.

Ik heb er van genoten, dat kleiduiven schieten. Je moet het geweer goed aanleggen, anders heb je een blauwe schouder na een middagje schieten. Na het schieten doken een aantal schutters het keetje in voor een neut. Dus eerst schieten, dan de neut en daarna natuurlijk niet meer schieten. Maar op een gegeven moment bleek de aantrekkingskracht van de fles jajem te groot voor bepaalde bezoekers, zodat ze de volgorde omkeerden, reden om de kleiduivenbaan per direct op te doeken. Jammer.

Ik trouwde in de jaren zeventig en we kregen kinderen. De binding met het voorouderlijk huis nam af, oma overleed in 1977. De gemeente die eerder heel blij was met de vuilstortplaats kreeg blijkbaar een ambtenaar in de gelederen die wat van milieu afwist. Deze vulde zijn tijd met het schrijven van allerhande vervelende epistels aan de ooms. Dit was niet goed en dat deugde niet, of ze maar even maatregelen wilden nemen. Kosten natuurlijk niet voor de gemeente. Kun je net denken. Een van de ooms kwam dan naar mijn thuis adres met het verzoek om de gemeente middels een schrijven van katoen te geven, want schrijven dat konden de omes niet, ik wel. Ik heb heel wat epistels samengesteld, blijkbaar met resultaat, want ze kwamen nooit terug op een zaak maar verzonnen gewoon weer wat nieuws.

Het laatste schrijven van de gemeente was helemaal te bar: de ooms moesten het terrein om de vroegere kleiduivenbaan tot een diepte van 20 centimeter afgraven en vullen met schone aarde. Het terrein was vervuild door de loodhagel die er was gevallen. Jaja, zelfs als je een schot hagel direct de grond in schiet kom je niet dieper dan een centimeter of twee. Nee, twintig centimeter moest eraf, ze blijven als gemeente graag aan de veilige kant, met name als iemand anders ervoor opdraaide. Nou, ik sloeg voor de gein aan het rekenen hoeveel honderden meters in diameter het terrein was waarop hagel terecht kon zijn gekomen. En op hoeveel gram lood per vierkante meter je dan gemiddeld uitkwam. En hoeveel dat was per kubieke meter afgegraven grond. Zelfs met de toen geldende prijzen kwam je algauw uit op een paar miljoen gulden voor een praktisch zinloze operatie. Ik heb blijkbaar nogal van me af gemept, want dat was het laatste wat men van de gemeente vernam. Het bleef een beetje gewapende vrede, want van ambtelijke bemoeienis moesten de omes weinig hebben.

De oudste oom vond een bijzondere hobby. In de buurt stond een oude watermolen die werd gerestaureerd. Het onderstuk was met riet bekleed, het draaibare bovenstuk bestond uit een doos van zware eiken balken waarin het draaimechaniek van de molen was aangebracht. Restauratie van zo’n molen is een enorme klus, want door de constante belasting van de draaiende wieken, altijd dezelfde kant op wordt de molenkop een beetje verwrongen. Bij de restauratie knap je dus een verwrongen molenkop op, waarbij geen enkele hoek meer netjes haaks is, en dat maakt het een zeer tijdrovende en specialistische klus. Het is bijna allemaal handwerk, aan zware eiken balken in een kleine ruimte. Oom reed bijna elke dag op zijn door een gasmotor aangedreven trekkertje naar de molen toe om te kijken en kennis op te doen. Na de restauratie heeft hij die molen in schaal 1:10 nagebouwd. Helemaal met de hand, geen machinaal gereedschap want dat hadden ze vroeger ook niet. De rieten bedekking was nog een speciale uitdaging, want ook het riet moest op schaal, heel dun dus. Oom stapte in een bootje en ging op jacht naar toppen van het riet in de spoorsloot. Dat duurde nogal, maar hij kreeg het voor elkaar.

Nu, dertig jaar later staat het schaalmodel nog steeds langs de spoorsloot. Hij werkt naar behoren, al ging dat eerst helemaal verkeerd. Het ding sloeg namelijk bij de minste wind al op hol. Dat gebeurde bij het grote voorbeeld nooit, dus wat was er aan de hand? Ik moest alle zeilen bijzetten om oom te overtuigen dat schaalverkleining soms speciale problemen kan opleveren. Je maakt de wieken in beide richtingen 10x zo klein, dus het oppervlak wordt 100x zo klein. De waterworm wordt echter naar drie richtingen 10x zo klein, in drie dimensies dus 1000x zo klein, en dan is het evenwicht zoek, want de aandrijvende wieken worden maar een factor 100 kleiner. Ik gaf oom dan ook in overweging om alle dimensies van de waterworm met een factor te vergroten, gelijk aan de derdemachtswortel van 10, dus 2,15. Dat was oom veuls te gek, dan klopte er niks meer van de dimensies, al zou de molen dan wel goed draaien. Dus fabriekte hij een rem die de molen voortdurend vertraagde, met hetzelfde effect. Alleen is het dan wel de kunst om de geproduceerde wrijvingswarmte af te voeren, anders krijg je een keer brand.    

Volgende keer een verhaal over hoe ik de boerderij afgelopen maand aantrof, en hoe het met de bewoners ging.