Aan de gracht in de zon.

Erik (Tha_Erik)

Mijn telefoon ging.
"Zeg, heb je misschien zin om langs te komen en in de zon te zitten bij mij?"
"Nu? Ja! Ik kom eraan."
Opgehangen.
Het was niet zo dat ik die dag nog geen zon gezien had. Ik had de hele middag al doorgebracht op de schommelbank hier op het dakterras. Altijd als ik ergens laat horen dat ik bij mijn studentenhuis een dakterras heb, krijgen mensen grote ogen van jaloezie, tot ik eraan toevoeg dat het behalve dakterras ook nog de dumpplek is van ieders rommel en het verzamelpunt van de volle vuilniszakken. Maar het is een dakterras, en er staat de gehele middag zon op, dus ik mag niet klagen.
Ik rende snel nog even onder de douche door, trok tussen de stapels kleding op mijn kamer iets wat schoon was of leek, controleerde zeker een keer of zes of ik daadwerkelijk mijn sleutels en portemonnee had, keek nog een laatste keer vluchtig in de spiegel en zag dat mijn hoofd door die middag in de zon enigszins rood geschroeid was. Ach ja, niets aan te doen, dacht ik, maar ondertussen baalde de ijdeltuit in me toch wel een beetje.
Bij mijn fiets herontdekte ik dat mijn banden eigenlijk te slap zijn om nog comfortabel te kunnen fietsen. Zo gaat dat altijd met fietsbanden: op het moment dat je echt geen tijd of zin hebt om ze op te pompen, word je er juist aan herinnerd dat die dingen toch echt te slap zijn. Ik negeerde het probleem (weer) en sprong op mijn fiets. Bovendien heb ik niet eens een fietspomp.
Een kleine twintig minuten later daalde ik door een smal gangetje af naar de werf waaraan zijn huis staat. Ik parkeerde mijn fiets aan een lantaarnpaal, schraapte mijn keel en belde aan. De bekende zoemer liet me weten dat ik binnen mocht komen. Hij stond al bij de deur te wachten met een zoen op zijn lippen die ik in ontvangst nam. Niet veel later zaten we dan voor zijn deur op het trapje aan het water met elk een glas Prosecco. Hij zei gelukkig niets over mijn rode hoofd, alhoewel hij wel indringend naar mijn gezicht keek.
"Je hebt sproetjes gekregen. Die had je twee dagen geleden nog niet."
Ik glimlachte en zei dat die inderdaad pas opkomen als de zon ze wakker maakt. Mijn hand lag op zijn bovenbeen en zijn hand ging over mijn rug. Ik leunde met mijn hoofd tegen zijn schouder, hij kuste me in mijn haar.
Eigenlijk had ik nooit gedacht dat het zo eenvoudig was om dicht tegen iemand aan te zitten op een plek waar geregeld mensen voorbijkwamen lopen en varen. Ik had eigenlijk verwacht dat ik me zou schamen voor de hand die over mijn rug ging als er een bootje langskwam met mensen die ook van het weer en de uitzichten aan het genieten waren. Het deed me verrassend weinig, behalve dat ik een klein gevoel van trots niet kon ontkennen. Een klein jochie van een jaar of tien in een kano staarde alsof hij water zag branden toen hij ons zag. Daar moest ik een beetje om lachen, maar ik trok niet terug. Er kan, wat mij betreft, niet vroeg genoeg begonnen worden met educatie. Bovendien deden we niets buitensporigs. Misschien dat als mijn hoofd niet al rood was van de zon, dat ik dan toch wel gebloosd zou hebben.
Eén boot die voorbijkwam was gevuld met studenten die joelend voorbijgedreven kwamen. Ik hief mijn glas naar ze, zij hieven hun blikjes bier en lachten wat ongemakkelijk. Bij zo'n groep jongens vraag ik me altijd af of er misschien wel één tussen zit die zelf eigenlijk ook met een man in de zon wil zitten. Aangezien de wens de vader van de gedachte is, ging ik ervan uit dat het zo was. Waarschijnlijk de jongen met de krullen achterin, die net wat nerveuzer leek dan de rest.
Soms kwamen er volwassenen voorbij die ook, zij het minder opvallend, staarden. Ik denk en hoop dat de meesten dat deden omdat ze het leuk vonden twee mannen te zien die van elkaars gezelschap genoten. Ik deed dat in ieder geval wel. Waarom ook niet? Het is lente, de vogels fluiten, de bomen (en mijn hoofd) krijgen weer wat kleur. Als er ooit een tijd was om aan een ander te zitten, om ongecompliceerd in dat moment te leven, dan is het nu.