Onbekommerd sporten

Johan (kuifkrullen)

Gisteren schreef collega-columnist Sdivad een column over jonge voetballertjes op een pleintje in de Zwolse wijk Assendorp. Zo'n achttien jaar geleden deed ik precies hetzelfde, een kleine tien minuten fietsen van dat pleintje.

Ik groeide op in een, toen, nieuwbouwwijk in Zwolle. Voor ons huis lag een groot grasveld, welke vaak het toneel was van vele toernooien, in zeer diverse sporten. Naast het grasveld lag een fietspad. Een deel ervan was gelegd met rode stenen. Het was ons atletiekbaantje. Van paaltje tot paaltje, van de eerste rode tegel tot de laatste, werd er eindeloos hardgelopen. Mijn buurjongens zaten op atletiek en konden over het algemeen harder lopen. Maar toch won ik nog wel eens een wedstrijdje. Tegenwoordig, wanneer ik bij mijn ouders op visite ben en een rondje loop door de wijk, voel ik nog steeds wel eens de drang om bij dat rode gedeelte van het fietspad even aan te zetten, even een sprintje te trekken. Toch kijken of ik mijn persoonlijk record nog kan verbreken. Ik doe het nooit.
Er werd fanatiek gesport bij ons in de buurt. De persoonlijke records werden ook echt bijgehouden. Waar er twee sprintten, stond er zeer geregeld een derde op het eindpunt om te klokken. De tijden werden secuur bijgehouden. Er werd wel eens wat gesmokkeld, maar mondjesmaat.

Op het grasveld werd gevoetbald. Mijn zus deed ook geregeld mee, als enige meisje. In mijn herinnering kon mijn zus heel goed voetballen. Ze stond vaak in de verdediging, daar kwam je niet zomaar langs, ze was niet bang om iemand onderuit te schoffelen.
De bal verdween nog weleens in een aangrenzende tuin. Bij de meeste tuinen was dit geen probleem. Maar wanneer je de bal bij Huisjes in de tuin trapte, was je vaak toch wel bang voor een preek. En als hij bij de boze buurman lag, brak het angstzweet je uit als jij degene was die hem erin had geschopt en hem dus ook moest gaan halen.

Maar er werd meer gesport op en rond het veld. Er werd fanatiek over-gevolleybald. Er werden tennistoernooien georganiseerd, waarbij er eerst een uitgebreid programma werd opgesteld. Ik herinner me honkbalwedstrijdjes, of in ieder geval pogingen om een balletje zo ver mogelijk weg te hengsten. We deden aan hoogspringen over een touwtje, dat langzaam omhoog geschoven werd. Lange afstand tennisbal gooien. En dat elkaar met stevige stokken slaan geen Olympische sport is geworden, verbaast me nog altijd.

Ons gesport werd vaak geïnspireerd door de sportevenementen van dat moment. Was er EK of WK voetbal, dan werd er natuurlijk gevoetbald. Maar was er Tour de France, dan werden de fietsen uit de schuur getrokken en werden er zo hard mogelijk rondjes door de wijk gefietst. Wanneer de bergetappes aanbraken, fietsten we wat verder, naar de geluidswallen, waar we keihard op- en afreden.

Het was fantastisch om onbekommerd te kunnen sporten. Om in je eentje, één tegenstander omzeilend, heel Feyenoord te kunnen vertegenwoordigen; om als Michael Boogerd met een ouwe fiets een hellinkje op te rijden; om als een atletieker die ik niet kende, maar van wie mijn buurjongen toevallig de naam wist, die dertig meter over rode tegels te sprinten.
Tegenwoordig betaal ik geld om volleybal te mogen spelen. En het is niet eens leuk, want we winnen nauwelijks. Ik wou dat er weer gewoon eens een buurman bij mij aanbelde om te vragen of ik zin heb om een potje te voetballen, bergetappes te rijden, of mee te doen aan een tennistoernooi.