De man, de hond en de vrouw

Neuskleuter

Er was eens een sterke, slimme en grappige man. Zijn humor overtrof dat van iedere vrouw, hij was oplossingsgericht en na een dag hard werken, plofte hij het liefst op de bank om hersenloze actiefilms, of gewoon Spongebob te kijken. De man leek in dat opzicht op iedere andere man. Hij was ook niet speciaal, en hij was niet zo pretentieus om zichzelf bijzonder te vinden. Hij was gewoon een man. Een echte man. En daar was hij blij mee.

De man had een hond. Een echte mannetjeshond. Hij hield van zijn hond, want ze leken veel op elkaar. Iedere avond renden ze samen achter de bal aan in het park, plasten ze samen tegen een boom, en keken naar de vrouwtjes. Op de terugweg aten ze een frikadel bij de snackbar. Hij een frikadel speciaal en zijn hond een neutrale. Thuis vielen ze als een blok in slaap. Zelfs het snurken deden zij gezamenlijk. De man was volkomen gelukkig. En toch miste hij iets: een vrouw.

De man ging op zoek. Eerst ging hij naar het park. De hond besprong ieder gewillig vrouwtje, maar daar nam de man geen genoegen mee. Zijn vrouw moest zacht zijn, lief. Ze moest een echte vrouw zijn, en slim genoeg om zijn grappen te begrijpen. Ze hoefde zelf geen humor te hebben, want vrouwen met humor bestaan niet. De man geloofde immers niet in sprookjes. Hij zat al middenin een sprookje, en dat was voor hem al erg genoeg.

De man ging dus op zoek naar een vrouw. In het park hadden de vrouwen geen humor. In de discotheek waren de vrouwen niet zacht en lief en in de supermarkt waren ze niet slim genoeg. Ze konden amper rekenen achter de kassa, want sinds dit elektronisch gaat, kunnen ze nog nauwelijks het bedrag gearticuleerd uit hun strotjes krijgen. Zelfs hun lach was eerder robotisch dan erotisch. Daar nam de man geen genoegen mee.

De man had de hoop op de perfecte vrouw bijna opgegeven. Tot op een dag een vrouw in zijn armen viel. Omdat zij met grote snelheid tegen hem opbotste, was de klap voor hen beiden hard. Maar haar lichaam was zacht. Ze lachte lief. De man maakte een bijzonder scherpe opmerking over hun ontmoeting. De vrouw lachte hard en eindigde dit met onbestemde geluidjes, wat de man vertederde. Ze was niet zo handig, dat bleek wel uit hun ontmoeting, maar dat vond de man niet erg. Zo kon hij ook nog af en toe de held spelen. Dat maakte hem nog mannelijker dan hij al was.

En sinds die dag was de man samen met de vrouw. En de hond. Na een lange dag werken, plofte hij naast de vrouw op de bank om hersenloze romantische komedies, of gewoon Totally Spies te kijken. De vrouw had dan wel geen humor, maar wel de afstandsbediening. Maar ook dat vond de man niet erg. Hij had nog steeds zijn hond om samen naar het park te gaan, met een bal te spelen, tegen een boom te plassen, naar de vrouwtjes te kijken, samen een frikadel te eten en thuis als een blok in slaap te vallen. De man sloeg zijn arm beschermend om de vrouw heen. Zijn gesnurk startte tegelijk met het gesnurk van de hond. De man was gelukkig.